Wij luisteren eenige oogenblikken naar wat ons de leenregisters
omtrent den Bramel te verhalen hebben, terwijl wij den weg
derwaarts opwandelen. De spoorbaan moeten wij niet ver van het
stationsgebouwtje oversteken en dan leidt ons de zandweg längs
akkers en weiden, längs boerderijen en bouwgronden, längs eiken
en elzen, längs rijk met varens begroeide sloot- en greppelkanten,
door een vriendelijk, maar niet bijzonder opmerkelijk landschap,
tot aan een punt, waar hij tegen een’ akker stuit en zicb in twee
armen verdeelt, als een stroom om een eiland, terwijl een laan
in westelijke rigting zieh afwendt. Die laan gaat weldra weer
de spoorbaan over en komt op den straatweg naar Zutphen uit,
Hadden wij den naasten weg van Hackfort gekozen, dan waren
wij van daar op dit kruispnut aangekomen. Den linkerarm der baan
moeten wij volgen. De andere zou ons naar h e t En z e r i n k
brengen.
’t Is een vrij zware zandweg, een paar malen door fraaije lanen
met groene grasgronden gekruist, hier en daar door eiken en berken
omzoomd, of längs akkers en dennenboschjes voortloopend. Bij een
der woningen merken wij een rij van zware berken op. Wij kunnen
wel rondzien, al laten wij ’t verleden van het landgoed onzen
geest voorbijgaan.
//De hof toe Bramel” schijnt oorspronkelijk het eigendom te zijn
geweest van een dier geslachten van vrije grondbezitters, die wij
nog in de 14de eeuw in niet' geringen getale in de Graafschap
aantreffen en die voor en na hunne allodiale goederen.tot leenen
maakten, „ten Zutphenschen regte” , waardoor ook de opvolging
in het leenbezit, bij ontstentenis van zonen, aan de dochters ge-
waarborgd werd. De tienden uit de erven groot, en klein Bramel
zijn altijd allodiaal gebleven. Hendr ik van Brameren komt
het eerst in 1410 in de leenregisters voor, als erfgenaam zijns
vaders Ger r i t . Hij liet het goed bij zijn’ dood in 1465‘ aan zijn’
zoon Ger r i t , die met Machteid, een dochter uit het aanzienlijke
geslacht I J z e r e n , was gehuwd. Deze Gerrit van Bramele
zegelde in 1470 met een’ kraaijenden haan. Zijn vrouw gebruikte
het zegel van haar’ broeder An dr ies. Hij vernieuwt den eed
3 Oct. 1473 aan hertog Karel van Bourgondié, maar wordt reeds
spoedig opgevolgd door zijn’ zoon He n d r i k , die 23 Aug. 1475
wordt beleend. Daar hij uitlandig is, vernieuwt zijn oom Hendr ik
IJ zeren voor hem aan Maximiliaan van Oostenrijk den eed. Persoon-
lijk doet hij ’t in 1493, toen Karel van Egmond den hertogszetel beklommen
had, en in 1520 verzet hij uit zijn goed de som van
300 goudguldens, in 7 jaren te lossen, bij verlies des leens. ’t Is
hem niet gelukt, de schuld af te lossen, en ook zijn zoon Lauron
moet hem spoedig in den dood zijn gevolgd. Reeds 25 Aug. 1522
wordt An d ri e s van Bram el als erve zijns breeders Hendrik
beleend. Twee jaren daarna was ook deze gestorven. Hij liet twee
kinderen na, Mechteld en Wi l lem. Op de dochter ging het
leen in 1524 over, terwijl Willem 27 Nov. 1535 „als erve zijner
zuster Mechteld” werd beleend. Was deze Willem welligt een
basterdzoon ? ’t Is althans vreemd, dat niet hij, maar de dochter
in het leen opvolgde en zijn zoon Andr ies , destijds waarschijn-
lijk nog onmondig, gansch van de erfenis werd uitgesloten. Immers,
in 1538 was het goed in ’t bezit van J ut te, conventuale te Isen-
doorn, „bij makinge van haar nicht Mechteld en als erve haars
broeders Henrik en syns soons Lauron.” Willem had dus wel van
zijn zuster geérfd, terwijl zij toch bij testament haar tante ten
koste van haar’ broeder bevoordeeld had, en haar’ broederszoon
was voorbij gegaan. Of kan in die dagen van godsdiensttwist ook
de religie in het spei zijn geweest? Hoe het zij, J u t t e van
Bramel transporteerde het leen den 14den Sept. 1538 op iemand
van een andere familie, op zekeren Lenzo Veer , die in 1544
nog in het onbetwist bezit was. Toen keizer Karel ook Gelre en
Zutphen bij zijn erflanden gevoegd had, hernieuwde hij den eed
aan den nieuwen landsheer. Eerst in 1551 schijnt zijn regt bestreden
te zijn geworden. Althans in dat jaar, den 26sten Mei,
liet Andries, de zoon van Willem van Bramel, zieh beleenen „tot
(jualificatie om zijn nicht (tante?) te vervolgen tegen den bezitter