354: RIJKER HOUTGEWAS.
maaid en ingehaald. Sleclits enkele schoven, op regelmatige afstanden
opgezet, bleven nog over, ten teeken dat het land hier niet tiend*
vrij is. De aardappel heeft nog slechts een zwart, onoogelijk loof.
Alleen de geele haver en een enkel bloeijend boekweitveld scha-
keeren den bodem met hun groote ruiten van mat goud en zilverwit.
Toch vinden wij hier en daar ook nog wel een fraaijer landsehap.
Soms blaauwen er in de verte hooge heuveltoppen en als de weg
wat klimt, dan wint het uitzigt in ruimte en afwisseling. Soms
legeren zieh ernstige bosschen aan den horizon, of rijzen er naderbij
boschjes van dennen, berken en hakhout op. Längs een’ zwaren
zandweg, bij een sierlijk gevormde berkengroep, ligt een schilder-
achtig buurtje van roode en witte huisjes, met pannen en strooijen
daken in het frissche groen. Zoo is toch de landstreek niet gansch
van natuurschoon misdeeld. En als de eerste helft van den weg
is afgelegd, dan wordt het allengs beter. Er komt meer leven en
meer verscheidenheid om ons heen. Eikenwalletjes, met braam-
struiken begroeid, elzenboschjes, vetter weiden, enkele woningen,
een paar boerderijen met hagen en boomgaarden, weidende" runderen,
door kinderen geleid, geven er een meer bebouwd en bewoond
voorkomen aan het oord. Een beekje stroomt er vrolijk voort onder
een brug en slingert zieh door de velden. Schoone, hooge berken
prijken er met al de gratie hunner witte stammen en afhangende
twijgen. Straks wordt het houtgewas nog overvloediger. Populieren,
wilgen, eiken mengelen de schakeeringen van hun loof. Boven
wilde doorn- en beukenhagen, met witte windekelken als bezaaid,
tusschen en tegen weelderig geboomte, rijk aan vorm en kleur,
teekenen zieh schüren en daken. Weiden met roodbont vee liggen
tusschen boschjes en beplante singels, en voor ons vertoont zieh
een donkere boschgordel, waartegen een hofstede met haar neven-
gebouwen helder uitkomt.
Te vergeefs zien wij echter uit, of ook hier of daar een toren-
spits uitsteekt. Naar de ontvangen opgaven omtrent den afstand
te oordeelen, kan Loenen niet ver meer zijn en wij verwachten
het daar ginds, in of achter die boschstreek. Maar wij zijn op de
Veluwe en hebben met Veluwsche uren te rekenen. Vooreerst zijn
EEN SCHOONE BOSCHPA.RTIJ.
wij nog maar in de uitgestrekte en welvarende buurschap Zilven.
En van Loenen is nog geen spoor te ohtwaren, I Zal ons later
ook blijken, dat het niet onverschillig is , in welk gedeelte van
het dorp men wenscht aan te komen. Welligt had de weg längs
de Eerbeeksche kerk ons eer tot het doel gebragt, dan de gnnt-
weg, wanneer ten minste dat gedeelte, waar het kasteel te r Hor s t
wordt gevonden, het naaste doel was geweest. Maar dergelijke
dingen leert men ¿erst door ondervinding en | blijft de vraag|
of het zandspoor ons meer te zien zou hebben gegöven, dan de
kunstweg. En zeker was ons dan een uitnemend fraai en zeer
eigenaardig landsehap ontgaan. Wat ons op eenigen afstand een
bosch scheen, blijkt, als wij onder zijn trotsche loofgewelven zip
aangekomenI eenige groepen en lanen te zijn van forsche beuken,
zwaar van stam en breed van kmin. In hun lommer ligt een aan-
zienlijke boerenwoning met hare aanhoorigheden | en onder het
digte groene gewelf aan beide zijden van de brug, die de breede
bedding eener beek overspant; Vertoonen zieh fantastisch en spook-
achtig hooge, zonderling gevormde, zandige kanten, in grillige
bogten het stroombed omzoomend. Dorre takken en gevelde stammen
steken er hier en daar over heen. Kort, geelgroen mos, of
spichtig gras, of weelderig struikgewas bedekt den bodem, waaruit
de krachtige stammen kloek en ernstig oprijzen. ’t Is een schoon,
woest. landsehap. Maar de beek heeft voor ’t oogenblik nagenoeg
geen droppel water, ’t Is thans een vreemd, wild ravijn en dat
geeft er iets eigenaardigs aan, waarvan de indruk met uitblijft.
Evenwel, wanneer de stroom, door den regen gezwollen, tusschen
de magtige beuken voortbruist, wanneer op de steile kanten de
sporen van den „schoonmaak” weer wat door mos en planten zijn
uitgewischt, dan moet deze verrassend schoone boschpartij zeker
' nog meer den wandelaar treffen, gelijk zij nu reeds ons boeit en
ons ganschelijk verzoent met ons besluit:, om den spoortrem on-
gebruikt te laten, al stond hij, als om ons uit te noodigen, bij het
Station Eerbeek, toen wij t voorbijkwamen.
Een weinig verder zien wij nu toch een torenspits, wel nog
op eeriigen .afstand, maar wij naderen toch blijkbaar het dorp,