Het belangrijkste gebouw in Vorden zelf is de kerk, vooral
om de grafzerk van den rusteloozen zwerver en krijgsman Barend
van Ha c k f o r t en enkele overblijfsels van oudebeeldhouwkunst.
Het voornaamste sieraad uit den omtrek is bet merkwaardige
kasteel, met de prächtige linde, den ouden watermolen en het
schoone bosch, thans, tot veler leedwezen, voor een groot ge-
deelte ontoegankelijk. Kerk en kasteel hadden wij gezien en een
vernieuwd bezoek daaraan kan dus overbodig worden geacht, al
rigt ook- van zelf de voet zieh naar het huis, dat ook na de
restauratie en ondanks de talrijke bordjes met het ongewenschte
T/Verboden toegang” nog altijd zooveel aantrekkelijks heeft be-
houden. Het blijkt ons niet, dat er in de laatste jaren veel ver-
anderd is. Ook het dorp zelf is in hoofdzaak nog, zooals wij ’t
van vroeger kenden. ’t Is nog steeds een bloeijende, welvarende
plaats. Enkele nieuwe huizen meenen wij er op te merken. Teekenen
van achteruitgang zien wij althans niet. Dat het logement ver-
groot en eenigszins vernieuwd is , bewijst, dat het zijn’ ouden,
welverdienden roem nog in geenen deele heeft verloren, ’t Is nog
altijd in den zomer vol gasten en de landschapschilders zijn Vorden
nog niet ontrouw geworden.
Het kasteel Hackfor t is ons niet onbekend. Maar in de
laatste jaren stond het ledig en men zegt ons, dat er plannen be-
staan tot het restaureren van het thans nagenoeg onbewoonbare
gebouw. Wij wenschen het in zijn’ tegenwoordigen toestand nog
eens in oogenschouw te nemen, terwijl wij ditmaal ook het fraaije,
onmiddellijk aan het dorp grenzende landgoed de Dekani j niet
onbezocht willen laten. Maar ons hoofddoel is het kasteel de
Bramel en het daarnevens gelegen Enzer ink, beiden op onge-
veer een half uur afstands ten N. van Vorden, waarheen totdus-
ver onze weg ons nog niet had geleid. Aan stof voor een „nieuwe
wandeling” behoeft het ons dus nog niet te ontbreken.
Sedert onzen wandeltogt door de Graafschap in den zomer
van 1875 is die schoone en belangrijke landstreek vrij wat ge-
makkelijker te bereiken en te bereizen. De spoorlijn van Zutphen
op Winterswijk heeft stations te Vorden en te Ruurlo, behalve
nog een paar halten ten behoeve der buurschappen. Ruurlo is
bovendien aan Hengelo en Enschede, evenals aan Zevenaar, ver-
bonden en de stoomtram van Deventer op Borculo rijdt door Lochern
en Barchem. ’t Blijft altijd nog waar: wie de Graafschap regt wil
genieten, die moet haar te voet doorwandelen. Wie haar niet
kent en er niet meer van ziet, dan hij door de ramen van spoor-
of tramrijtuig kan opvangen, zal er slechts een’ zeer oppervläkkigen
en missehien zelfs een’ tamelijk ongunstigen indruk van mede-
nemen. Maar nu ’t ons niet om een eerste kennismaking te doen
is, is ’t ons verre van onaangenaam, dat zooveel ijzeren armen
de niet ligt genaakbare schoone aan haar afzondering hebben
ontrukt.
Wat afgelegen landstreken zijn allengs toegankelijk gemaakt!
Wij komen ditmaal te Vorden uit het Twentherland. Meer dan
eens had schrijver dezes dien togt gemaakt in de dagen, toen
slechts de Rijnspoor Gelderland doorsneed en Arnhem het naaste
station was, waaraan een nachtdiligence, van Lingen körnende,
den Overijselschen Achterhoek verbond, of iets later, in den tijd,
toen Zutphen nog het eindpunt der spoorweglijn uitmaakte. Hoe-
lang en eentoonig was de eenzame straatweg, die van Hengelo
over Del den, Goor, Diepenheim en Lochern naar de oude hoofd-
stad der Graafschap liep! De „Hollander”, destijds reeds eeniger-
mate door sneller vervoermiddelen verwend, dacht er niet aan,
dat die straatweg en die diligence toch reeds belangrijke ver-
beteringen waren, vergeleken bij de zandwegen en boerenwagens,
waarmede een nog niet uitgestorven geslacht zieh had moeten
behelpen, gelijk hun vaderen ’t eeuwen lang hadden moeten doen.
Nu was een nachtdiligence, zelfs al was ’t de ruime, gemakkelijke
wagen, van Van Gend en Loos, vooral wanneer hij vol was,
voor een verblijf van eenige uren geen zeer begeerlijke plaats,
allermmst voor wie slechts de middelste plaats op de middelste