minste een oog heeft voor de eenvoudige schoonheid en de rijke
verscheidenheid van veldbloem en heidestruik, van prassen en
rnossen, van zooveel, wat met minacbting „onkruid” wordt ge-
noemd, een oog ook voor de ernstige majesteit der golvende heu-
velsI der onafzienbare velden, der indrukwekkende vergezigten,
— als hij een oor heeft voor de herinneringen uit het verledene
en een hart voor de menschen, die hier leefden en voor het ge-
slacht, dat hier nog zijn dagen doorbrengt. Wij sporen door de
oude „maalschappen” van Voorthuizen, Garderen en Kootwij t.
Daar vinden wij nog de onverdeelde gronden, sedert eeuwen ge-
meenschappelijk bezeten, gebruikt en beheerd door de geerfden,
herinneringen uit den tijd, toen de eerste bewoners zieh hier neerzetten
op de hooge gronden, liefst aan den zoom der beeken,
waar nog de boerenerven liggen, vaak sedert onheugelijke jaren
door dezelfde familie bewoond. Wie in gelijke verdeelmg en ge-
meenschappelijk bezit van den grond genezing der maatschappelijke
kwalen mögt verwachten, zou welligt bekeerd worden, a s lj e
donkere schaduwzijden daarvan in de praktijk hier zag en de wel-
vaart die de vrucht van verdeeling .ook m dezen omtrek was;
maar’voor den geschiedvorscher hebben die overoude gebruiken
hun groote waarde en een eigenäardig genot is ’t, te verkeeren m
een oord, waar zooveel nog onveranderd bleef.
Wij stoppen bij de halte Stroe. Wie had voor de opemng
van den Oosterspoorweg ooit van Stroe gehoord? Wie weet er nog
iets van dan dat het een dier woestijnstations is, die den prut-
telenden reiziger tot noodeloos stilstaan dwingen! Toch is t hier
een niet onbelangrijke landstreek. | Is bij de buurschapsschoo te
zien, wat zorg en vlijt en kennis van het dorre heideveld maken
kunnen wat zegen een eenvoudig schoolmeester in een vergeten
afgelegen plekje .verspreiden kan. | Is bij de buurschap zelve-
een twintigtal bij elkander gelegen boerderijen — op te merken,
hoe welig het opgaande hout hier nog tieren wil, en, al zijn er
vele zware beuken en eiken verdwenen, er is toch nog wel iets
van na te gaan, hoe 1 geweest moet zijn, toen ook dit deel der
Veluwe met bosschen was bedekt. En niet ver van daar, waar
thans het wilde witte stuifzand woelt, wijzen de grafheuvels aan
den oever der nu nagenoeg verdroogde, maar eens blijkbaar aan-
zienlijke beek nog de plaats eener overoude nederzetting aan, ter-
wijl de zandverstuivingen, nevens tal van scherven van Germaansch
aardewerk, pijlen en messen van vuursteen opleveren , waarvan velen
nog onafgewerkt zijn, ten bewijze dat hier een „fabriek” van dergelijke
gereedschappen werd gevonden. Voor een’ wandeltogt door de
Veluwe kan de eenzame halte goede diensten bewijzen. Noord-
waarts leidt de eeuwenoude karweg naar Garderen, zuidwaarts
naar Otterloo, längs de schilderachtige bosschen van Harskamp —
waar intusschen, naar men ohs zegt, in den laatsten tijd veel
van het zwaarste hout moet zijn geveld. — Van de herberg de
Rave, de oude verzamelplaats van erfgenamen en maalmannen,
aan een kruispunt van een aantal wegen gelegen, loopt oostwaarts
de baan naar het stille Kootwijk. Een Station is daar nog niet en
wij moeten goed opletten, of wij zouden onder ’t voorbijsporen
het dorpje ligt evenmin zien, als de Flanschen ’t in der tijd,
volgens de overlevering, vinden konden, verscholen als het was
in het loof van eiken en linden, die zijn oud kerkje en zijn ne-
derige torenspits omringden. ’t Is altijd een eenzaam, armoedig
plekje geweest, maar ook hier ontbreken de bewijzen niet, dat
het reeds vroeg werd bewoond en eertijds was er zeker vrij wat
meer— niet altijd gewenschte! — doortogt, bij zijn ligging aan de
hoofdwegen door dit gedeelte der Veluwe, waarlangs niet enkel vreed-
zame kooplieden en onschadelijke Hessenkarren trokken, maar ook
bedelaars en vagebonden, stroopende krijgsbenden, zegevierende
Fransche legertroepen, Russische steppenruiters. ’t Is niet altijd
en niet enkel schade, wat ver van den grooten weg te liggen!
Als wij Kootwijks torentje, daar ginds, zoo ver in de heide,
voorbij zijn gesneld, verlaten wij spoedig Barnevelds voor Apeldoorns
grondgebied en al kon ons beZoek aan die gemeente niet
reeds daardoor als geeindigd worden beschouwd, de hooge kanten,
waartusschen de spoorbaan verder voor een goed deel doorloopt,
zouden ons toch beletten, het weinige te zien, wat de barre wil-
dernis den spoorreiziger te aanschouwen geeft.