slechts een oogenblik rust genoten. Tot nog toe behoefden wij ons
riiet te verwijten, dat wij onzen tijd verbeuzeld, maar evenmin te
beklagen, dat wij onzen dag verloren hadden. En zoo mogelijk,
moeten wij van Loenen nog wat leeren kennen, eer de duisternis
komt en de trein naar Apeldoorn vertreEt.
Terwijl wij een oogenblik pozen, kunnen wij ons laten ver-
halen, dat de herten, wier geweien de gelagkamer versieren, hier
in de buurt zijn geschöten, maar lang geleden, .toen er in de
nabijheid nog veel meer bosch werd gevonden. Ook verneinen wij
•t verhaal omtrent het feit, op het uithangbord der herberg ver-
eeuwigd, voor zoover althans van vereeuwigen sprake kan zijn
bij het vergankelijk menschenwerk, door olieverw op een aan alle
weer en wind blootgesteld paneel gewrocht. Het uithangbord ver-
toont een paar mannen, met toga en bef en barret, of steek,
staande aan weerskanten van een’ zwaren, gevelden boomstam, en
daaronder is de naam der herberg: de ei k eboom, te lezen.
Over een’ omgehouwen eik was, zoo verhaalt men ons, in vroeger
dagen een lang en kostbaar en verbitterend proces gevoerd, tusschen
een’ der baronnen van Ha c k f o r t , destijds eigenaar van het
kasteel t e r Hor s t , en een’ of ander nabuur. Ten langen laatste
was hier in de herberg een schikking getroffen. Sedert. heet de
herberg de e i k e b o o m , en wordt op het bord de twist en de
verzoening den volke in thans wat verbleekte kleuren te aan-
schouwen gegeven.
Veel belangrijker zaken vermeld t het boek der historie omtrent
het Veluwsche Loenen niet. Behalve den slag bij den Vrijenberg
schijnt haar veder niet veel te hebben opgeteekend, sinds reeds
in ’t jaar 838 de oorkonde werd opgemaakt, waarin Al b r i c u s ,
bisschop van Utrecht, den in Christus geliefden graaf Rodg a r
eenige goederen in vruchtgebruik geeft, door dien graaf der
St. Maartenskerk geschonken, en daaronder ook de villa’s Lona
en Sul v e nd a — hoogst waarschijnlijk Z il ven — in de gouw
F e 1 u a. Tot de oudst bekende plaatsen in den lande mag Loenen
dus wel worden gerekend, al wordt zijn naam in den loop van
tien en een halve eeuw ook naauwelijks meer genoemd.
Van vroegere bewoners, die er in grafheuvels of haardsteden
de sporen van hun verblijf achterlieten, schijnt in dit gedeelte
der Veluwe tot dusver niets te zijn gevonden.
De schemering van den langen zomerdag daalt, wanneer wij
den weg naar ’t Station inslaan. In verband met andere plannen
moet de laatste trein ons naar Apeldoorn voeren en wenschen
wij den nacht te Zutphen door te brengen. Om het Station te be-
reiken hebben wij een twintig minuten noodig, maar wij nemen
den tijd wat ruim, om nog zooveel mogelijk van het dorp en
het landschap aan dien kant te zien. En het' blijkt ons, dat wij
ons vrij wat langer hier hadden kunnen ophouden. ’t Is een
vrolijk en vriendelijk tafereel längs den kronkelenden grintweg.
In tuinen en hagen en boomen liggen de huizen en in hun rij
vertoont zieh ook de R. C. kerk. Daar, aan een pleintje, prijken
zware iepen en vöor ons rijst als een muur van hoog en prächtig
hout. Het plantsoen van het landhuis de k l e i n e Ho r s t
een ver van smaakvol gebouw, waarvan wij bij Zilven den grijzen
achtergevel hadden zien sehemeren tusschen ’t geboomte — sluit
zieh daarbij aan. En dan opent zieh een uitnemend schoone,
indrukwekkende laan, die ons bij het schemerend avondlicht aan
de vermaarde Middachterlaan herinnert. De grintweg buigt zieh
daar längs, maar ons pad voert er door heen. Wij vinden er bij
den ingang de beek, met de steile, hooge kanten en het trotsche
loofgewelf der forsche beuken, die wij ook bij Zilven hadden
begroet, terug. Aan onze regterhand breidt längs den waterloop een
digt begroeid bosch zieh uit. Links volgt een breede, lange vijver ,
met een tweetal watervalletjes, de trotsche laan, terwijl aan de andere
zijde van den vijver de grintweg voortloopt. En aan het einde der
beukendreef worden wij verrast en getroffen door het gezigt op het
groote, deftige huis, dat daar onverwacht uit zijn grachten oprijst en
zijn strenge lijnen afteekent tegen den klaren avondhemel. Men had
ons wel gezegd, dat niet ver van ’t Station h e t huis ter Horst
lag, ook hadden wij een topje van zijn’ gevelmuur en het kleine
houten torentje even zien uitsteken boven het bosch, op weg naar
den waterval. Maar wij hadden niet verwacht, zulk een gebouw