en van daar naar Hilversum te wandelen en aldus te doen wat
bij een vorige gelegenheid achterwege moest blijven.
Een kleine uitbreiding van het programma veroorloven wij
ons. Te Maartensdijk zouden wij kunnen aanvangen, — mits wij
een’ trein kozen, die het nederig Station aldaar niet onbarmhartig
voorbij snort. — Dan bleven wij zeker meer binnen de grenzen
eener wandeling, die de Yu u r s c h e als haar doel en middel-
punt heeft. Maar wij moeten toch van Hilversum uitgaan-, om
derwaarts terug te keeren. Waarom zouden wij ons berooven van
het genot, dat op den weg van Hilversum naar Maartensdijk den
voetganger in zoo ruime mate wordt aangeboden?
’t Is een stille Novembermorgen. Daar hangt een grijze nevel,
de voorbode van een’ schoonen dag, als hij optrekken wil, maar
die ook wel in een’ tergenden motregen kan overgaan, of zieh
verdikken tot een’ ondoordringbaren mist. Er moet wat gewaagd,
in de hoop van te winnen, zij ’t dan ook met de kans op een’
mislukten togt. Niet zonder verlevendigend vertrouwen op ons
gelukkig gesternte verlaten wij te Hilversum den trein. Tusschen
den tuin van het groote hooge hotel — thans hot e l die P o r t
von Cleve verdoopt pf|P en de spoorbaan slaan wij het kleine
voetpad in, dat op het Veen eind uitkomt. Wij wandelen längs
de deels bewoonde, deels reeds ge.sloten villa’s in dit gedeelte
van het dorp, tot aan het punt, waar de straatwegen op Utrecht
en op Soestdijk zieh splitsen. Den eersten moeten wij ditmaal
volgen; de andere brengt ons aan ’t einde van onzen togt hier
terug. Tot aan het landgoed h e t Hoogt van ’t Kr u i s is de
weg ons van vroeger bekend. Ware ’t zomer geweest, wij zouden
beproefd hebben, uit den doolhof der Hilversumsche straten en
stegen op het fraaije voetpad te komen, dat te midden van ko-
renvelden en boekweitakkers over den Eng derwaarts loopt. Maar
in dezen tijd des jaars is het bouwland van zijn liefelijkheid
ontbloot, en ver te verkiezen is de groote weg door het houtge-
was in zijn najaarskleed. En hoe schoon is die weg! De zon breekt
nog niet door, maar de nevel wordt allengs meer een waas, dat
over alles een’ zachten weemoedigen tint verspreidt, Wat rijkdom
HERF ST TINTEN.
van kleuren en schakeeringen! Goudgeele beuken, bronzen akker-
maalsbosschen, purperbruine heidestruiken , geelgroene berken,
hier en daar een bloedroode heester, grijze en witte stammen,
het oranje tapijt van afgevallen bladeren, met fluweelgroen mos
gemengd, een enkel akkertje met johge frisch groene winterrogge,
en daar Aussehen en daar boven donkergroene dennen, maar dat
alles harmonisch zamensmeltend. En waar breede woeste sporen
tusschen de hooge kanten het uitzigt geven op witte zandgronden
en paarsche heidevelden, door blaauwgrijze bosschen in de verte
omzoomd, wat vloeijen daar al die kleuren tot een heerlijk geheel
ineen. Geen windje schudt de takken, geen blad beweegt zieh,
’t Is overal diepe rust — de waardigheid van den grijsaard, die
zieh voorbereidt om te scheiden. Geen geluid laat zieh hooren,
dan met regelmatige tusschenpoozen een doffe gedempte dreuning,
alsof zeer, zeer ver een schot werd gelost of hout werd gehakt.
Zou hier geen koolmees schetteren, geen vinkje fluiten, geen
kraai zelfs krassen ? Geen levend wezen vertoont zieh, zoo ver wij
vooruit of terug zien over den ganschen langen regten weg, of
opzien naar den grijzen hemel, Ook hier treft ons weer de stilte en
eenzaamheid der landstreek. Tusschen Hilversum en Maartensdijk,
een afstand van anderhalf uur, hebben wij geen tien huizen be-
speurd, vijf of zes menschen ontmoet, geen hond hooren blaffen,
geen haan kraaijen. ’t Is of alles medewerkt, om den mdruk te
ge,ven van iets geheimzinnigs, van een fantastische tooverwereld.
Eenigszins störend ,voör den indruk is de jagtpaal van den heer
C. J. Temmi n c k , en het drietal witte slagboomen, met den
naam van ’t Hoo g t van ’t Kr u i s , aan de lanen die in dat
landgoed leiden, maar niet de blik in die stille, bont getinte
bosschen zelven, of op de kampjes bouw- en weiland en heide,
die zij insluiten.
Wij zijn allengs wat geklommen. Daaraan dankt h e t Hoogt
van ’t Kr u i s niet alleen zijn’ naam, maar ook de schoone ver-
gezigten, waarom het bekend is. En daaraan danken wij ook het
ruime, verrussende uitzigt van het hoogste punt van den weg,
die daarom in den omtrek een zekere niet onverdiende vermaard