voor de doortrekkende vreemdelingen, vinden wij nog een plaats.
Weldra komt de stoomtram, die er ophoudt om passagiers uit
te laten en op te nemen. Door het dorpje de Steeg en door de
vorstelijke Middachterlaan voert hij ons naar Dieren, een oogen-
blik voor ’t hotel Br i n k h o r s t bij Ellekom stoppend.
Er zijn er, die klagen, dat de liefelijke landstreek, de prächtige
laan vqoral, door het nieuwe vervoermiddel bedorven en ont-
wijd wordt. Gansch tegen te spreken is het niet. Evenwel, de
ijzeren sporen eischen geen dämmen, die het uitzigt belemmeren;
zij- üggen längs den weg op gelijke hoogte. Welligt is ’t soms
hinderlijk voor de rijtuigen en niet gansch zonder gevaar voor de
vurige paarden, aan de vreemde verschijning nog niet gewoon.
Ongelukken zijn er evenwel nog niet geschied en de rossen wennen
spoedig aan hun’ ijzeren collega. Dit blijkt wel; in de drukke
zomermaanden althans wordt de gelegenheid tot snel en gemakke-
lijk vervoer zeer'gewaardeerd en veelvuldig gebruikt. Ook ons is
zij welkom, nu zij ons nog ter regter tijd voor ’t vertrek van
den laatsten trein naar Soeren te Dieren brengen kan. En even-
als eertijds de diligence, brengt nu de stoomtram gezelligheid in
de dorpen, bij de logementen. Hij ontwijkt niet hooghartig de
bewoonde wereld en snort niet onmeedoogend voorbij. Hij neemt
deel aan het leven der dorpelingen en zomergasten. Als hij stil-
houdt, komt iedereen er eens heen wandelen. Hij wekt belang-
stelling bij oud en jong, bij rijk en arm; hij geeft afwisseling in
de kalme rust van de morgenuren en van de avondschemering;
hij wordt een der vaste rustpunten, waarnaar de tijd verdeeld en
berekend wordt. En ligt stapt een vriend er uit, Staat een be-
kende op ’t balkon. Geen stoomtram-oponthoud in deze veel be-
zochte streken, of er is een ontmoeting, een begroeting, een vlugtig
praatje aan verbonden.
Dit is bovendien een der eigenaardige genoegens van een’ togt
in Arnhems omstreken in de zes vacantieweken, dat ge er niet
rondzwerft, of gij vindt er oude vrienden, goede bekenden. Hier
houdt een op den weg u onverwacht staande. Daar staat gij in
de dorpsstraat op eens tegenover een bevriende familie. Ginds komt
een vriendelijke gestalte u in de hoteldeur tegemoet. Eiders roept
een oude makker, rustend voor de deur eener herberg, u aan.
Uit eeD voortsnellend rijtuig ontvangt gij een’ groet. Van ’t balkon
van den tramwagen wuift gij den uwen een paar wandelende
vrienden toe. Uit alle oorden des lands ziet gij welbekende ge-
zigten, soms in jaren niet aanschouwd. ’t Is, of gansch Nederland
hier jaarlijks een rendez-vous houdt, en te midden der
heerlijke natuur verkwikken u aangename herinneringen, harte-
lijke begroetingen, goede wenschen bij ontmoeting en scheiding.
Wij snellen door de Middachterlaan. De laatste stralen der
zon werpen hun’ tooverglans onder de hooge kruinen, tusschen
de rijzige stammen der wijd vermaarde beuken. Liever hadden wij
die plegtige tempelgewelven doorwandeld, maar ook van ’t balkon
van ons rijtuig missen wij ’t genot van hun heerlijkheid niet.
Maar niet zonder weemoed is dat genot.
Hoelang zal de blik nog mögen rüsten op die schoonste aller
lanen? De boomen zijn een 120 jaar oud. Wat aan de laan haar
majesteit geeft, het groote aantal, het digt opeen geplaatst zijn
der stammen, waardoor zij zoo hoog elkander opjoegen, dat dreigt
menigeen ook met den dood, die anders den beuk nog wel veel
langer spaart. Reeds geruimen tijd is er van gesproken, dat de
laan eerlang zal moeten vallen, maar de grafelijke familie, aan
wie zij behoort, zou niet dan zeer noode het vonnis over haar
uitspreken. Men zegt, dat ieder jaar een honderdtal boomen zal
worden geveld, om door nieuw plantsoen te worden vervangen.
Zoo zal in 15 jaar de Middachterlaan verdwijnen. Lang zal, naar
het schijnt, de bijl niet meer teruggehouden kunnen worden, of
het sterven der reuzen vertraagd. In ’t onvermijdelijke dient men
zieh te schikken. Maar zal, ook wanneer het jong geboomte welig
opwast, het nageslacht ooit weer een Middachter laan als deze zien ?