kooplieden, door magtige regenten gesticht en bewoond. Velen
er van zijn verdwenen, en met hen verdwenen de vrolijke gezel-
schappen, de vergulde carossen, de vier- en zesspannen, de chaisen
en harddravers, de rijpaarden en rasbonden, de talrijke bedienden en
werklieden, die in de dagen van zijn’ bloei dit oord verlevendigden.
Bovendien, de spoorbaan trekt de reizigers; straat- en landwegen
zijn eenzaam en stil geworden. Maar niet alles is voorbijgegaan.
Daar zijn nog schoonelandhuizen gespaard. Daar zijn nieuwe buiten-
goederen aangelegd. Daar is nog gebleven of gekomen, wat onze
aandacht verdient. Daar zijn nog land- en bosch- en duingezigten
in overvloed te genieten. Daar zijn nog berinneringen uit oude dagen
te verlevendigen en belangstellend kunnen wij er opmerken, wat
onze tijd er op verschillend gebied beeft gewerkt. Gaan wij dus
ditmaal wederom van bet Stat ion Sandpoor t uit, wij zien weer
nieuwe landscbappen, nieuwe tafereelen. En keeren wij straks der-
waarts terug, dan is ’t voor een gedeelte wel längs een’ weg, dien
wij vroeger reeds volgden, inaar die ons scboonbeden genoeg te
zien geeft, om ’t ons niet te doen beklagen, dat wij dien kozen
boven. anderen, waarop wij de stad aan bet Spaarne;, of ons uit-
gangspunt aan de spoorlijn zouden kunnen bereiken.
De wandeling naar Sandpoort längs den straatweg zou ons
tegenwoordig weinig bezienswaardigs meer aanbieden. Wanneer wij
het witte huis en het zware bout van h e t Kl o o s t e r achter ons
badden, zouden wij geen buitenplaatsen meer aan treffen. Eertijds
vond men hier, vooral längs het voetpad, tal van lusthoven, ten
deele voormalige adellijke buizen, ten deele de middelpunten van
kleine ambachtsbeerlijkbeden. Zui d-Ake ndam werd een fraai
aangelegd kerkbof, Hu i s d u i n e n is gesloopt,, Sch o t e r b o s c b
en Hoog e rw o e r d werden boerderijen, evenals bet hui s te
Zanen en bet aanzienlijke Over t o n , tijdens het beleg hethoofd-
kwartier van den graaf van Bossu.. Deels verdwenen, deels in hof-
steden of kweekerijen veranderd, zijn S c h o t e r r u s t , Klein-
Berke n r o d e , Spa re n ri jk — waar eens bet hui s te Schot e n
lag, — Schoteroord. En in 1860 viel „de plaats van Sillem,”
het prächtige Sp a r e nh ove n , in sloopers banden. Het schoone
huis met zijn kolonnade, het smaakvol aangelegde park met zijn
trotsch geboomte, de overplaats met haar sierlijke Zwitsersehe
boerderij — ’t werd alles weiland, waarin niets meer aan den
luister van een der meest vermaarde Haarlemsche landgoederen
herinnert. Eerst in de onmiddellijke nabijheid van Sandpoort zouden
wij het uitgestrekte bosch en het deftige huis van Spaarnberg, door
een groote weide van den straatweg gescheiden, op eenigen afstand
zien liggen en om de plaats zelve niet* onbezocht te laten, toch den
weg naar ’t Station voor een groot deel moeten volgen. Wij ver-
liezen dus niets en winnen veel, wanneer wij aan ’t Station den
togt aanvangen.
’t l s nog lente. Frisch is het jonge groen, rijk getint het loof,
dat zieh nog pas aan beuk en linde en eik ontplooide. Hoe schalt
in toppen en twijgen, in heesters en boschjes, de jubelende wild-
zang; hoe krachtig fluiten en orgelen boven alles uit de nachtegalen
, die met elkander schijnen te wedijveren, wie het luidst en het
langst zijn lied kan doen klinken door de stille, heldere voorjaars-
lucht. ’t l s daar een vogelenparadijs en wie zijn’ tijd kan kiezen, doet
wel, wanneer hij dit houtrijk oord doorwandelt op een’ schoonen,
liefelijken morgen in Mei, als aan alle zijden het vrolijk gezang
weergalmt, de blijde lofzang uit de volheid des levens.
Een ander voordeel, van minder dichterlijken aard, maar toch
niet te versmaden, is aan een’ togt in dit jaargetijde verbonden.
Des zotners kan op de niet altijd belommerde paden en op de
zandige sporen de zon wel wat al te onbarmhartig branden!
Wij gaan de spoorbaan over en houden vooreerst nog een rij
huizen aan onze regterhand, maar reeds zeer spoedig leidt, ons de
weg tusschen de boschjes en velden, onder. S p a a r n b e r g behoo-
rende. Voor ons rijst het hooge, digte bosch der omrasterde plaats,