Het eerste deel van onzen wandeltogt is hiermede volbragt en
niet onvoldaan zouden wij ons behoeven te rekenen, wanneer wij
ons hierbij moesten bepalen, zooals gewoonlijk ’t geval is met
de gezelschappen, die uit Harderwijk herwaarts een uitstapje ma-
ken. Wat •aan den overkant der spoorbaan ligt, kan als een op
zicb zelf staand gebeel worden beschouwd. In ’t gedeelte van bet
Leuvenumsche bosch, dat aan de Centraallijn grenst, kan men
natuurlijk desverkiezende nog wel wat ronddwalen in afwachting
van den trein, maar de wandeling door bet bosch over den
Zwa r t en boer en St a v e r d e n is een afzonderlijke togt, die in
ganscb andere rigting gaat en eenige uren vereiscbt. Voor ons is
bet de voortzetting onzer ontdekkingsreize en daar wij de stad
reeds vroegtijdig badden vertaten, hebben wij reeds vrij wat kunnen
zien en genieten, als de middagzon baar stralen uitgiet over het
Leuvenumsche bosch, gelijk wij nog een’ geruimen tijd ter onzer
beschikking hebben, eer de trein ons te Ermelo opnemen zal.
Wij treden den beerlijken woudtempel weer binnen, wij ver-
liezen ons weer in de plegtige stilte van bet bosch. Het zandspoor
leidt ons längs krachtige beuken en slanke, rijzige sparren, ook
längs open plekken, waar bet hout is geveld. Het Leuvenumsche
bosch is niet, zooals de meesten op de Veluwe, een gemeen-
schappelijk, onverdeeld eigendom van een aantal personen, die
daarin meer of minder aandeelen hebben, maar ’t behoort reeds
sedert lange jaren aan den bezitter van Essenburg. Eertijds was
’t een vorstelijk domein, een der twaalf Wildforsters goederen
van de Yeluwe, door den landsvorst aan aanzienlijke mannen in
leen gegeven, onder verpligting om toezigt te houden op de belangen
der vorstelijke jagt, om de voor het beweiden der wegen
en der open plekken in de bosschen verschuldigde penningen te
innen en bij de jagtpartijen kar en paard tot vervoer van ’t ge-
vangen wild beschikbaar te stellen. Het bosch kan dus reeds van
oude dagen heugen, al blijkt zijn bestaan uit de oorkonden niet.
Wel wordt een L o v e n e n genoemd als een der grensplaatsen van
het graafschap in Hameland, dat koning Hendrik III in 1046
met Deventer aan den bisschop van Utrecht schonk, maar tot
hiertoe strekte ?t zieh niet aan dezen kant van den IJsel uit. De
grens liep o. a. bij S t e end e r e n //door het bosch , (vermoede-
lijk het oude St e e n r ewa l t , een der vier foreesten,) ging bij
Lovenen de rivier over, en verder längs Er b e k e en Suth-
empe.(bij Voorst aan een thans afgesneden kromming van den
stroom gelegen), om dan weer op den regteroever voort te gaan.
Het deel der tegenwoordige Yeluwe, tot Hameland gerekend, om-
vatte dus een betrekkelijk klein gebied en lag ook veel meer
zuidelijk, terwijl ook thans nog een buurschap Le u v e n h e im
bij Brummen bekend is. Al zwijgt dan de geschiedenis over dit
bosch, de verbeelding heeft het regt, er niet enkel de rüstige gestalten
der eigenhoorigen op te roepen, hout hakkend, kolen brandend
, takkebossen bindend, of de schrale runderen, die er weiden,
de knorrende varkens, die er de eikels opsporen, maar t ook te
bevolken met vorsten en edelen en vlugge jagers, met brieschende
paarden en blaffende honden, in wilden ren het snelle h ert, den
grimmigen ever vervolgend over de heuvels, door de dalen, tot-
dat de buit ' met inspanning, niet zelden met levensgevaar, is be-
magtigd en hoorngeschal en vreugdegejuich alom de behaalde over-
winning verkondigt. Nog is het hier een uitstekend jagtveld, waar
’t ook aan het edele wild niet ontbreekt en in ’t najaar klinkt
er wel het geroep en geklop der drijvers, het hondgebas en het
knallen der schoten, maar thans heerscht ook hier een diepe stilte.
Voor het weispel is ’t nog te vroeg in den tijd, de arbeid in de
bosschen rust, mensch noch dier is er te zien of te hooren. Slechts
een enkel eekhoorntje schiet schuw en schichtig over het pad en
zoekt zijn heil in den hoogen stam, waarachter ’t zieh aan het
zoekend oog onttrekt. Dwalen kunnen wij niet, wanneer wij maar
zorgen, het zandspoor zuidwaarts te houden. De beek, die niet
ver van den ingang van het bosch onzen weg kruist, loopt wel
verder daarnevens voort, maar zij kan ons toch niet ten gids zijn,
omdat zij in het dal achter en tusschen het akkermaalshout verborgen
blijft, totdat het einde van het bosch nagenoeg is bereikt.
Zelfs zou zij een oogenblik ons in verlegenheid kunnen brengen,
waar zij, digt bij het kruispunt, feen’ zijweg volgt, die zieh een