bijzonderheden zijn, die hem tot een stuk van meer dan slechts
tot den dag der verkooping blijvende waarde maken. Dit kunnen
wij ons voorstellen, dat de Haere een’ hoogst aangenamen indruk
moet hebben gemaakt op wie er werden toegelaten in den tijd, toen
al die smaakvolle meubels, ■— voor een goed deel „stile Louis XVI”
op hun plaats stonden in de verschillende vertrekken, toen de prächtige
tapijten er lagen, de kostbare gordijnen er hingen en de inder-
daad opmerkelijke kunstvoortbrengselen van brons en marmer en
gesneden hout er naar eisch verdeeld en gerangschikt waren. Wij
hadden de zalen aan den achterkant van ’t gebouw, wier ramen
uitzien over het terras en de gracht en de groote weide en het
statige park tot op den hoogen dijk in de verte, wel eens willen
aanschouwen, wanneer het luisterrijke, voortreffelijk gemodelleerde
en bewerkte groote tafelservies van 24 couverts, of het kleinere,
in zijn soort niet minder fraaije voor 12 personen, beiden uit de
fabriek van Chri s to fl e, daar stond aangericht en de tafel prijkte
met al dat blank of verguld zilver, kristal en damast, in rijken
overvloed tentoongesteld. En wij zouden wel wensehen, dat het ge-
drang minder groot was en de tijd wat minder beperkt, om ten
volle te kunnen genieten van de beschouwing der kunstvoortbrengselen,
wier aantal en waarde de faam niet heeft overschat. De. eigenaar
en bewoner van de Haere, de heer P. G. Voute, had van zijne
vele reizen tal van kostbaarheden medegebragt, alles modern, maar
meestal van uitmuntende Parijsche kunstenaars: wonderbaar schoone
bronzen beeiden,' dieren, standaards, vazen, lampen, groepen van
allerlei aard, zeldzaam prächtige pendules met daarbij behoorende
sieraden, rijk en kunstig gesneden houtwerk, Japansch, Saksisch
en Pransch porcelein, ook Turksche, GriekscheenCircassischewapens
en kleedingstukken, schitterend van goud, paarlemoer of bor-
duursel. Daar is iets zeer weemoedigs in de gedachte, dat dit alles,
zooals de catalogus zegt //met kennis en geduld bijeengebracht”,
morgen verkocht, uiteen gerukt, wijd en zijd verstrooid zal zijn,
maar wij verblijden ons over de gelegenheid ons aangeboden, om
nog te zien, wat maar weinigen hadden mögen aanschouwen en
straks niet meer zal vereenigd zijn.
LÄNGS DE WETEBING.
De Haere ligt een twintig minuten van het Station Diep'enveen.
Den weg derwaarts längs Ro o b r u g g e kennen wij reeds en daar
de tijd ons nog wel een’ omweg vergunt, kunnen wij eerst in het
bosch der havezathe en voorts in den .omtrek van het dorpje een
weinig rondzwerven, deels om de statige lanen, de kloelce boomen
heestergroepen van het schoone landgoed weer met lngenomen-
heid te begroeten — al doen ook hier de teekenen, dat er in de
laatste jaren weinig zorg aan besteed is , ons minder aangenaam
aan — deels ter aanvulling van wat bij ons vorig bezoek aan
Diepenveen onbezocht en onvermeld moest blijven. Wij sjaan het
zandspoor in, dat ons naar de wetering brengt. Daar aangekomen,
zijn wij op bekend terrein. Die open grintweg links loopt op het
huis Hoen l o aan. Vandaar kwamen wij destijds en sloegen toen
den weg onder de eiken längs het landgoed Nij enda a l in, die
thans regt voor ons ligt. Heden kiezen wij het pad vlak längs de
wetering. Ware ’t ons niet aangewezen, wij zouden ’t waarschijnlijk
niet hebben opgemerkt, want. het heeft allen schiijn van tot het
buitengoed zelf te behooren. ’t Is ook een smal paadje, eerst längs
het fraaije bosch, straks door akkers en weiden en hakhout, menig-
maal door vonders en hekken afgebroken. Maar het leidt ons door
een vriendelijk landschap. De rüstig stroomende wetering blijft
ons steeds ter zijde, slechts nu en dan door het struikgewas aan
ons oog onttrokken; schilderachtige. tafereeltjes geeft zij ons in
haar’ eenvoud te zien, hier door haar hooge ruigbegroeide kanten,
daar bij het oude brugje met de hooge eiken , ginds, waar de takken
der boschjes er zieh over heen buigen, en ook aan onze linkerhand
hebben wij nu en dan ruime uitzigteu over de velden met goud-
geele rogge, frisch groene haver, bloeijende aaydappels, schitterend
witte boekweit, omzoomd met bosschen en lanen, waartegen de
rieten daken der boerderijen vrolijk afsteken. JNa een aangename
wandeling komen wij uit op den grooten weg, dien wij indertijd
längs Nij end a a l en Wij n b e r g e n hadden gevolgd. Van het
dorpje zijn wij niet ver meer. Wij zien, dat een der lanen, aan
wier ingang de namen: Ou dRa n d . e — Ro o b r u g g e te lezen
staan, thans voor een deel is geveld. Wild liggen nog liier en daar