boschjes van eiken en dennen liggen er om heen. ’t Is een oase
in de onafzienbare woestenij, na eeuwen van afzondering nu aan
de bewoonde wereld verbonden. Het zeer uitgestrekte dennenbosch
daarginds getuigt van een welgeslaagde poging om die woestenij
te bedwingen.
Een volgende balte vinden wij bij het Roomsche kerkje aan
de schilderachtige zandlaan in de buurschap Ri e tmol e n , waar
wij reeds op het grondgebied der Graafschap zijn overgegaan en
meer bepaald binnen de grenzen der aloude heerlijkheid Borculo
gekomen zijn. Rietmolen behoort onder Ne ede, dat er omstreeks
een half uur van verwijderd is. De omtrek is over ’t algemeen
bebouwd, met veldvruchten of hakhout bewassen, maar ook hei de,
met opslag en ruigte begroeid, wordt er nog niet gemist. Een
kale, met kleine berkjes beplante grintweg, dien wij kruisen, ver-
bindt Haaksbergen aan Borculo en loopt ook door het dorp Neede.
Ook daar ligt het Station niet onmiddellijk aan de kom. De kerk
met haar laag dak en haar’ stompen toren en de fabriek met haar’
hoogen schoorsteen, is ’t voornaamste, wat wij van hier kunnen
zien boven het geboomte, dat de plaats omringt. Wij hebben
hier eenig oponthoud, omdat de lijn van Winterswijk, over
Groenlo en Eibergen, zieh hier aansluit, maar toch op verre na
niet genoeg, om ons te kunnen gaan vergewissen in hoever het
uitzigt van den heuvel, aan wiens voet het dorpje ligt, de ver-
maardheid waardig is, die het in den omtrek geniet.
Als wij Neede achter ons hebben, verändert het landschap
allengs van karakter. Wij naderen de lagere gronden, waar de
Berkel stroomt. Er komen meer uitgestrekte weilanden en wilgen
in ’t gezigt en spoedig stopt de tram weer, ditmaal bij een stadje
van eenigen omvang, met een’ vrij zwaren stompen toren, in een’
krans van groen, die de plaats van zijn ,oude wallen aanduidt.
Paalde aan het stedeke Borculo nog het kasteel, zooals tot voor
weinig jaren, dan zouden wij ons verpligt hebben gerekend, althans
een’ trein over te blijven. Nu, er niets is gespaard dan de poort,
die eertijds uit de stad naar het slot leidde, meenen wij, dat een
oponthoud in de grijze veste aan de Berkel voor ons doel niet
gevorderd wordt. Borculo heeft uit zijn lang verleden niets meer
bewaard. ’t Was de hoofdplaats eener aanzienlijke heerlijkheid, die,
nevens Neede en Eibergen, ook de dorpen Geesteren, Gelselaar en
Rekken en een aantal buurschappen en heerenhuizen bevatte en haar
eigen Heeren had, reeds bekend in ’t jaar 1190, toen Hendr ik
van Burkelo als zoodanig wordt genoemd. Zij ging in 1397
uit het geslacht van haar eerste bezitters in dat der dynasten van
Br o n c k h o r s t over, kwam in 1553 aan den grave van Limbu
r g S t im m , behoorde van 1726 tot 1777 aan den graaf
v an F l o d o r f Wa r t e n s l e b e n en den Poolschen prins Adam
Cz a r t o r i n s k i en werd in het laatste jaar, evenals de heerlijkheid
L i c h t e n vo o r d e , door prins Willem V gekocht. Met de
heerlijkheid Br e d e v oo r t , reeds sedert lang in ’t bezit van zijn
huis, had de prins een’ belangrijken eigendom aan de Oostergrens
des lands verkregen. Aan die zijde hoopten de Oranjegezinden,
met prins Frederik aan het hoofd en aanvankelijk door Pruisen
begunstigd, dan ook het uitgangspunt voor hun pogingen tot
herstel van het verbannen vorstenhuis te 'vinden, terwijl de ver-
eenigde krijgsmagt van Engejand en Rusland in Noord-Holland
aanviel. De onderneming mislukte en oorlogsrampen had Borculo
destijds niet te lijden. ’t Had er overigens vroeger zijn deel wel
van gehad. Bisschip Jan van Arkel had het stadje platgebrand,
de Munstersche kerkvorst, die de aanspraken van zijn bisdom op
de heerlijkheid niet had opgegeven, al waren zij door het Hof
van Gelderland en het Rijks-kamergerigt te Spiers ongegrond
verklaard, had haar in 1665 en 1672 door ’tgeweld der wapenen
bemagtigd en niet zeer vriendelijk waren de herinneringen, die
Barend van Galen — „Be r e n h a r t vol g a l l e n ” , zei het land-
volk ■—■ in de destijds door hem overheerde streken achterliet.
Het kasteel vertoonde zieh in 1743 als een uitgestrekt gebouw
met eenige ronde torens, waaronder een die aan den hoofdtoren
van het slot te Anholt herinnert, ten deele de blijken dragend,
dat het in den loop der eeuwen belangrijk was herbouwd, ten
deele een rulne, waar slechts hooge muren met open raamgaten
en daken zonder zijgevel overig waren. Omstreeks 1770 werd het