de Zuiderzee verwisseld wordt.” Dit 1 iefelijke natuurtooneel, f/de
penceel eens schilders waardig,” had ook in den vroegen morgen,
na een’ in onrustige droomen doorgeworstelden nacht, het oog
van Ferdinand Huyck verkwikt, en het landschap bleef sedert
in de hoofdtrekken hetzelfde, maar (,de oude, met mosch en
heesters overdekte bouwval,” het.overschot van het klooster, vinden
wij er niet meer. Wel is er nog een groote ouderwetsche boeren-
woning, door krachtig, wild uitgegroeid, aan de toppen door den
zeewind ontbladerd eikenhout omringd, en beklimmen wij de
hooggelegen weide voor het huis, dan leidt ons pad ons eenigen
tijd längs het boekweitveld, waarachter zieh slanke, sierlijke berken
verheffen, door frissche laantjes van iepen, voorbij kloeke berken
en eiken, of tusschen akkermaalsboschjes, waaruit zieh nu en
dan een uitzigt opent op de zee. Inderdaad, Oud-Naarden zou,
niet minder dan Yalkeveen, voor een lustplaats tot zomerverblijf
een benijdenswaardige ligging hebben, en de oude monniken hadden
er een heerlijk plekje tot hun stille afzondering gekozen!
Als wij het houtgewas van Oud-Naarden achter ons hebben,
komen wij op den hoogen, kalen Huizer eng en daarmede is
vooreerst het schoonste gedeelte van den wandeltogt gedaan. Wij-
zouden aanvankelijk nog wat meer hakhoutboschjes vinden, als
wij meer Zuidwaarts op den straatweg aanhielden en dan zouden
wij komen door een reeds in ’t begin der vorige eeuw ontgonnen
landstreek, die destijds Gra a f en Yeld heette; maar de straatweg
naar Huizen loopt even goed over den eng en wij zouden
er niet veel door winnen, wat tegen het tijdverlies opwoog en
wij zijn niet geheel vrij, als wij den stoomtram van Laren niet
willen missen.
Een overigens aanbevelenswaardige weg leidt hem, die andere
plannen heeft, naar den Leeuwenberg en vandaar, door de fraaije
beukenlaan, naar den straatweg in de nabijheid van de tramhalte
D r a fn a.
Wij gaan naar den kant van Huizen over den eng. Kaal en
boomloos is de weg, die wel op verre na in schoonheid niet halen
kan bij wat wij gedurende het grootste gedeelte van onzen togt
hadden gezien, maar toch niet alle aantrekkelijkheid mist. De
groote, golvende vlakte heeft in dezen tijd van het jaar haar zomer-
kleed van veldgewassen wel voor ’tmeerendeel afgelegd, maar haar
uitgestrektheid zelve maakt indruk, gelijk zij daar rondom ons lig t,
aan twee van haar zijden door verre, donkere bosschen omzoomd,
terwijl nevens ons op eenigen afstand van tijd tot tijd de zee in
het zonlicht tintelt en in ’t verschiet de nevelige kust van Noord-
Holland schemert en voor ons de daken van Huizen uitkomen
tusschen het groen, als beheerscht en beschermd door den kloeken
kerktoren, die er krachtig uit oprijst. En indrukwekkender wordt
het nog, nu aan den hemel daar ginds een onweder opkomt en
ginds nog een, nu de loodblaauwe wolken, grillig verlieht en scherp
tegen de nog heldere lucht afstekend, langzaam maar zeker als
magtige legerbenden voorttrekken, elkander te gemoet. Voorloopig
hebben wij nog niet te vreezen, maar onze plannen voor den avond
konden wel eens verijdeld worden en dit zien wij reeds, dat het
bestijgen van de Rotonde ditmaal niet loonend zal zijn.
Wilden wij daar een der trammen afwachten, wij zouden een
zijpad derwaarts kunnen inslaan en dwalen kunnen wij niet, want
duidelijk genoeg steekt zij boven ’t haar omringende boomgewas
uit. Maar op vergezigten kunnen wij niet meer rekenen. De nevelen
verbreiden zieh te snel en onze pligt eischt ditmaal niet, dat wij
haar bezoeken. Wij zagen haar vroeger, in verval eil met slooping
bedreigd. Wij zouden haar nu gerestaureerd en als restauratie weer-
vinden, en het uitzigt , daar te genieten, zou ons zeker hebben
uitgelokt, bij vernieuwing daar een tijdlang te vertoeven, wanneer
niet de dreigende wolken als digte sluijers zamentrokken. Nu gaan
wij naar Huizen, het groote, boomrijke dorp met zijn warnet van
straten en Stegen, zijn schilderachtige woningen, zijn’ oud-Gooischen
brink, zijn nette kerk met haar’ zwaren toren en zijn deftig G e r e-
f o r m e e r d Ora n j e wee s h u i s met de hardblaauw gekleurde
poppen in den gevel, het visschersdorp, dat echter op vrij grooten
afstand van zijn haven ligt en vrij wat meer aan landbouw, dan
aan zeevaart doet denken. De welbelcende //botboeren” met hun krui-
wagens ziet men te Amsterdam meer dan hier. Het wapen vertoont