geheel vernieuwd, en merkwaardig om zijn oudheid was het slot
dan ook niet, dat ongeveer een eeuw later werd afgebroken.
’tBehoorde toen den baron van Hee c k e r e n van Wassenaar
Twickel . Onze beide eerste koningen, wier eigendom het was,
hadden er eene belangrijke stoeterij, gelijk er reeds tijdens de
Fransche overheersching eene gevestigd was geweest. Nu zoowel
de stoeterij als het kasteel zijn verdwenen,- heeft Borculo voor
den vreemdeling niet veel aantrekkelijks meer. ’t Won daaren-
tegen de spoorwegverbinding met de groote verkeermiddelen in
Gelderland en Duitschland en de tramlijn over' Lochern naar
Deventer.
Hebben wij ons in den geest eenigen tijd te Borculo opge-
houden, de hoofdplaats der aloude heerlijkheid had ook wel
aanspraak op een woord ter gedachtenis van haar verleden, zoo
zij die al niet meer kan laten gelden op een bezoek.
Wij zijn inmiddels weer vorder gestoomd, de Berkel över,
de lagere velden van haar stroombed met hun elzen en wilgen
door. De grond wordt weer hooger, zandiger. Hij draagt weer
dennen en eiken, de haver Staat er op schoven en de boekweit
bloeit er nog hier en daar op de akkers, door hakhoutboschjes
afgewisseld. Er komen knappe boerderijen voor den dag met
roggeschelven en hooibergen. Allengs boschrijker wordt de land-
streek. Daar vertoonen zieh statige eikenlanen, een fraaije Roomsche
kerk, een andere torenspits in het groen. De trein houdt stil en
WÜ stijgen uit in de nabijheid van ’t ons zoo welbekende R u u r 1 o.
De spoorbaan snijdt’ de eikenlaan, die het kasteel aan het
dorp verbindt en loopt dan längs den zoom van het wilde bosch,
dat er gelukkig niets van zijn woüdpracht door behoefde te ver-
liezen. Digt bij de laan is het Station en daar wij een paar uur
tijd hebben, kunnen wij ons t genot van het terugzien van enkele
schoone plekken veroorloven.
Reeds sedert eenige jaren is het hotel van het Wi t te paard
verplaatst naar het punt, waar eertijds een oude, vervallen en
gesloten herberg, h e t wapen van Ruur lo, stond. Een nieuw,
ruim logement werd er gebouwd en, evenals te Vorden, blijft
het den ouden roem, handhaven. Des zomers is er geen kamer
onbezet, of niet reeds lang vooruit besproken. Bij vernieuwing treft
ons het heerlijke bosch, door- zijn woeste partijen, door de grillige
vormen der stammen en takken van zijn digt opeengedrongen
hout, door het forsche struikgewas, dat in weelderigen overvloed
den bodem alom overdekt. Het komt ons echter voor, dat het
iets van zijn wilde, romantische schoonheid verloren heeft. De
breede paden zijn meer onderhouden, het doode hout schijnt meer
te worden weggenomen. Het is wat opgeknapt, en in zoover is
de indruk niet zoo sterk en zoo diep meer als voorheen. Toch
blijft het een heerlijk bosch.
Even heerlijk blijft de lange, plegtige laan tegenover het kasteel,
waarheen de zandweg tusschen de velden ons leidt. Deftig en
vorstelijk .is zij nog steeds, met haar rijen van hooge, slanke
stammen en haar indrukwekkend loofgewelf. Het kasteel zelf vinden
wij nog onveranderd, maar het park Staat niet meer open voor
ieder, die zieh daartoe aanmeldt. Wel roept nog altijd de schel
bij de slotbrug den huisknecht te voorschijn, maar hij onderrigt
ons, dat wij ons bij den tuinbaas om geleide moeten vervoegen.
Ook hier is misbruik gemaakt en baldadigheid gepleegd en met
de vrijgevigheid, waarmede het park was opengesteld, is ’tgedaan.
De tuinbaas is overigens een beschaafd en welwillend man. Hij vestigt
onze aandacht op menig kloeken boom en met name op een
zware, eigenaardige gegroeide beuk in een gedeelte van den
lusthof, waar wij anders welligt niet zouden gekomen zijn. Tegenover
de oranjerie vinden wij een groot marmeren bekken, blijk-
baar van de oude tuinversiering afkomstig, voor eenigen tijd uit
den grond te voorschijn gebragt. Met genoegen zien wij de oude,
vriendelijke tafereelen nog eens weer en welvoldaan scheiden wij
van het liefelijk Ruurlo, als straks de trein ons naar ’t niet
minder welaangename Vorden voert.