Lenzo Veer.” Maar blijkbaar werd hij in het ongelijk gesteld ZLm6 Lf DZ° ^ V6rnieUWde g ips. Lenzo s zoon Wi l l em iDv oJlgudnei h1e5m5 6 ind e»1 5e8e8d „aaalns
m m t *>•* He; g«„. vrede
om M J Ü E k “ ” “ *** b liJk e " 1 1 ™ ~ ek
2doorr GOeelldd e7riannd, en ' IZ u’t pth0eenn Iwa s1 5a8f1g ezdwe oSrePna.a nDsciht e uZitosnteiln gw oeordk
hem den 1 6 ^ October van dat jaar geweigerd. Hij schijnt tot
omstreeks 1600 geleefd te hebben en liet een’ onmondigen zoon
La u r e n s , na, wiens moeder J o h a n n a van Cu e n d e r of
Kuinre m dat jaar mtstel verkreeg van den eed, totdat hi]
meerderjarig zou zijn geworden. Dit was waarschijnlijk ’t geval
in het volgende jaar, toen hij zelf den eed aflegde. Hij is eerst
gehuwd geweest met Christ ina Bark, dochter van Arent en
en Anna Bentmk, vervolgens met Gerarda van der Capel-
1626 8 7 ^ ^ i l S Weef bii f l dood in 1626 een onmondrge zoon, W illem , achter, die zelf in 1636 den
eed kon afleggen en 18 Augustns 1656 het leen belastte ten be-
hoeve van het oude en meuwe gasthuis te Zutphen.
Sedert kreeg de Bramel nieuwAeigenaars. Provisoren van het -
TneZür T i l I MW J°han ^ HaSSelt> ™ 692 en l 7 7 q B Ü er Da bem “ htereenvolgens in
1692 en 1719 mede beleend werden, gelijk Johans zoon, J o h an
Coen r a a d | 1740. In 1797 vinden wij Jan ten B e Z
e n t h o l t , j | j 1804 J o h a n F r e d e r i k Ner i n g Bögel eh
nog in heiselfde jsur Geor g e F r e d e r i k Kummi c h i, I bJ t
™ het landgoed, dal in 1825 doo, Jhr. Carel J a n J u l i n s
Storm van e Gr a r e n e a n d e werd gekocht van de moeder en
w d T T d ,0T ° die " overleden was. AHenge
werd het door imnkoop van omliggende boerenerven „ „ ro o t o h
me. t Soed T e g . r d i n k , ,ee„r„„ig „ de„ h n iL T e ig e"
t z i ? : .”05 - der °ude d“ —
Wij zijn inmiddels de huizinge genaderd. Een bepuinde oprij-
weg wendt zieh derwaarts af, aanvankelijk tusschen dennen en
hakhout. De zandweg loopt regt door in de rigting van het bosch
en daar voor ons rust het oog op een schilderach tig landschap.
Een zware beuk rijst er fier en krachtig uit het houtgewas op
en tegen het voile, donkere loof van haar kloeke kroon teekent
zieh het sierlijke groen eener slanke berk. Aan haar’ voet breidt
het korenveld zieh uif, half verborgen achter wilgen en struiken,
en op den achtergrond golven de stoute lijnen van het hooge geboomte,
tegen welks ernstige tinten het rieten dak en de hooi-
berg eener boerderij uitkomen. Wij zien, dat wij in de aan schoon
gevormd hout zoo rijke landstreek weer een overvloed van forsche
stammen mögen verwachten, gelijk er in den omtrek van Vorden
op de landgoederen zoovelen worden gevonden. Maar wij ver-
volgen vooreerst den wilden, aantrekkelijken zandweg nog niet.
Straks zullen wij bet bosch binnentreden. Wij volgen de aanwij-
zing, die ons het zijspoor als den „oprid naar den Bramel” doet
kennen en komen nu weldra te midden van een ruim, open
terrein tusschen korenakkers, waaruit hier en daar breed getakte
boomen zieh verheffen en waar ook het deftige, vierkante rood-
steenen huis met zijn spitsje boven den ingang en zijn koepel-
torentje op het hooge leijen dak zieh vertoont. Het ligt in een gracht,
gelijk de smaak van het voorgeslacht voor dergelijke aanzienlijke
landhuizen eischte, ook toen de zorg voor de veiligheid het niet
meer vorderde. De bouwhuizen en stallingen, die eertijds wel
naar ouden tränt aan weerszijde van het voorplein zullen hebben
gestaan, zijn nu meer terzijde verplaatst. Op het nog steeds door
twee ophaalbruggen aan de woning en den oprijweg verbonden
en met plantsoen, gras- en bloemperken versierde plein, prijken
dne eerwaardige linden, die een’ achtkantigen steenen koepel
overschaduwen, en een tweetal zware bruine beuken. Krachtig
en ernstig treedt het ouderwetsche huis te midden van het kloeke
houtgewas te voorschijn.
Ook het inwendige van het kasteel, waar wij met guile
vm ■ 2;