en opgehoopt. Veel is er dus niet meer te zien, niet veel meer
dan op een andere buitenplaats. Of er nog meer te vinden zou zijn ?
//Het gouden beeid zit nog in den grond”, zegt bet volksgeloof
en wie op Arentsburg graaft of spit, doet het met de stille hoop,
de gelukkige te zijn, wien de kostbare vondst te benrt valt. Waar-
schijnlijk is ’t , dat in den ouden Romeinschen bürgt een reusachtig
standbeeid prijkte. Van Wi jn geeft in bet tweede boek zijner
Hi s t o r i s c h e en L e t t e r k u n d i g e Avo n d s t o n d e n de be-
schrijving en de afbeelding van een colossale, scboon bewerkte, zij
t dan ook geschonden en afgebroken band, in 1771 b ij’t verleggen
van het plantsoen op een diepte van acht voet te voorschijn ge-
komen, naar wier afmeting te oordeelen bet beeid een hoogte van
negen of tien voet kan hebben gebad. ’t Was dan blijkbaar de
gestalte van een’ krachtigen man, die vermoedelijk een of ander
voorwerp in die gespierde vuist hield geklemd. ’t Kan zijn, dat
z/de voet van een gebroken standbeeidwaarvan de geschiedschrijver
He d a spreekt, als door hem zelven in bet puin van den ouden
bürgt gezien, tot dit beeid heeft behoord. Overigens schijnt er niet
meer van gevonden. De tijdige komst van den eigenaar van Arentsburg
verbinderde het zoek maken van de hand, die zelfs op verzoek
der Russische keizerin naar Petersburg werd gezonden, om als
model te dienen voor de hand des grooten Czaars, wiens beeid er
zou worden opgerigt. Zeer geneigd om verder te zoeken, was het
werkvolk blijkbaar niet. //Men wist de juiste plaats niet meer.”
z/De grond was reeds digtgeworpen.” „’t Nieuwe plantsoen stond er
jeeds op. Was misschien bet overige reeds verduisterd entegelde
gemaakt ? Of zal het nog eens hier of daar aan het licht komen,
als er hout is geveld en de bodem wordt omgewerkt? Van het.
f/goud mag in elk geval wel niet te veel worden verwacht. De
hand was hol, van koper ter dikte van een’ driegulden. En dat
zal wel met het gansche beeid het geval zijn geweest. Zoo dan al
niet om ongehoorde geldswaarde, dan toch om de wille van het
kunstwerk zelf, zou het vinden van het geheimzinnige gewrocht
van overoude gietkunst belangrijk zijn.
Reeds sinds eeuwen werden bij Voorburg, op het terrein, dat
als //de hooge bürgt” bekend was, Romeinsche oudheden gevonden.
Heda sprak er van in den aanvang der 16e eeuw, van Leeu-
w e n verhaalt, dat bij het uitgraven van de trassteenen der fundamenten
van den bürgt in 1626 of 1628, wel een wateremmer vol
zilveren munten van verschillende Romeinsche keizers te voorschijn
kwam. Andere schrijvers gewagen van steenen met merkwaardige
opschriften. Toen in 1826 de buitenplaats te koop kwam, werd
zij op Staatskosten aangekocht. Nu werden de grondslagen van uit-
gestrekte gebouwen blootgelegd, terwijl het Museum van oudheden
te Leiden tal van destijds aan het licht gebragte voorwerpen van
hooge kunstwaarde aanwon. Men meent, dat hier het Fo r um
Ha d r i a n i , een Romeinsche wapenplaats uit de eerste helft der
2e eeuw moet worden gezöcht, en al is ’t onzeker, of de Vliet
inderdaad de gracht is , door den veldheer C o r b u 1 o omstreeks
’t jaar 48 gegraven, de vesting zal wel aan een’ waterweg zijn
gesticht en de kleigrond van den //hoogen bürgt” kan er wel op
wijzen, dat de hoogte, waarop hij gebouwd was, kunstmatig op-
geworpen is van specie bij het delven van de vaart verkregen. Door
een’ geweldigen brand schijnt alles verwoest, met overhaasting moet
de plaats zijn verlaten. Bij rüstigen aftogt zouden wel niet zooveel
kostbaarheden en muntstukken zijn achtergebleven! Overigens is
van de geschiedenis der sterkte niets bekend. Voor zoover haar
overblijfselen niet nog ten deele in den bodem schuilen, zijn zij
verstrooid. Zelfs haar naam verdween in den loop der tijden, maar
in die der dorpen Voorburg, Veur en Voorschoten leeft vermoedelijk
de herinnering daarvan nog voort. Zeker werd de omtrek reeds vroeg
bewoond. De kerk van Utrecht bezat er hoeven in de 10de eeuw.
Tot Voorburg is de weg weinig belangrijk. Van de voormalige
buitenplaatsen is Ove r b u r g een boerderij geworden, R e d e n b
u r g een bleekerij. Maar Heeswi jk, dat den heer Hekmei jer
toebehoort en Middelburg, het eigendom van den heer Fr ieze,
zijn nog uitgestrekte, schoone, moderne lustplaatsen, des zomers
bewoond en in goeden Staat onderhouden. Ook Huygens’ H o f w ij c k
bestaat nog. Van den weg is ’t echter niet te zien. Achter het weinig
beteekenende plantsoen is het verborgen. Uit de breede gracht, waar