wessen, dat ons ook ditmaal geen afwijkingen en zwerftogten in
bosschen en heiden waren vergund, maar toch dankbaar en vol-
daan voor al het schoone, dat de heerlijke herfstdag ons scbonk.
A AN T EE KE H I N G E N .
Voor zoover het to t dusver bekend is , .komt. de Vuursche-voor het
eerst in een oorkonde van 1085 y oor, onder den naam van Für s . Het
kapittel van St. Jan te . Utrecht stond in dat jaar aan bisschop Co.nradus
den toi te Smithuizen af en ontving daarvoor van hem landerijen, o. a.
rakende aan »Fürs.” Dat was toen éen bosch in een veenachtig oord,
niet het tegenwoordige dorpje. Dit toch dagteekent eerst van omstreeks
1650, toen de kerk werd gebouwd. Dat jaartal stond indertijd volgens
Scheltema in de gevels van verscheidene huizen, o. a. in dien van de
herberg. Enkele woningen bij het kasteel zullen er intusschen vroeger wel
geweest zijn. ’t Zou voor belangstellenden zijn na te zien op de kaarten
der heerlrjkheid, omstreeks het jaar 1597 vervaardigd en op het rijks-
archief berustend.
Het blijkt u it die kaarten, door den heer Witkamp met zijn bekende
bereidwilligheid ten mijnen behoeve geraadpleegd , dat het huis Drakenstein ,
destijds We r n e r s h o f s t e d e genoemd, ook vóór de verbouwing een’
ronden vorm had w gelijk trouwens door de gedaante van het eilandje,
waarop het staat, reeds waarsehijnlijk kon worden geacht. Het nieuwe
gebouw zal op de grondslagen van het oude zijn opgetrokken. Men ver-
haalde ons dan ook, dat bij de brug nog zeer oud muurwerk wordt aan-
getroffen; maar ’t blijft altijd de vraag: »wat noemt men o u d ’ ?
De ronde vorm kan een bewijs van oudheid zijn en wijzen op een
stichting u it de 12<le eeuw. In den T e g e n w o o r d i g e n S t a a t va n
U t r e c h t lees ik : »Uit oude papieren blijkt, dat dit huis (Drakenstein)
in ’t jaar 953 bezeten is geweest bij keizer Otto, die het aan Balderik,
bisschop van U tre ch t, overdroeg. Bisschop Koenraad bezat hetzelve in het
jaa r 1085.” Waar mögen die oude papieren zijn? En zoo zij nog hestaan,
welk gezag hebben zij ? In geen der door mg en in nog grooter getal door
den heer Witkamp geraadpleegde gedrukte oorkonden, komt iets van dit
een en ander voor. In den giftbrief van keizer Otto, (v. d. Be rgh. Oork. 32)
wordt er niet van gesproken en in het boven genoemde stuk van bisschop
Koenraad ig van een huis bij Fürs geen sprake. Het verhaaltje, dat den
naam We r n e r s h o f s t e d e afleidt van de vóórhistorische gebroeders W e r
en H e r — geduchte roovers — verdient geen weerlegging. Wél was er
reeds in 1359 aan de Vuursche een »oude” hofstede met groote boomen
en dat zal wel dezelfde zijn, die in 1362 wordt genoemd: »de hofstede,
daar Warnaer nu op getimmert heeft.” Deze Warnaer, hoogst waarsehijnlijk
Werner van Drakenbureh, 'een Utrechtsch b urger, die destijds leefde, schijnt
dus een nieuwe edele huizinge te hebben gebouwd op »het eilandje in het
veen” , dat nog het kasteel Drakenstein draagt. (Vgl. de aanteekening van
P e r k op H o r t e n s i u s : Opkomst en ondergang van Naarden, bl. 209.)
Omtrent den »dolmin” ben ik nog in ’t onzekere. Volgens ’t verhaal,
ons gedaan, leefden er nog menschen, die gezien hadden \ hoe de groote
steen van d e z e v e n l i n d e n herwaarts was gebragt. Mij is verzekerd,
dat hetzelfde ook aan den bekwamen oudheidkundige J. te r Gouw is gezegd.
Maar is dit verhaal waarsehijnlijk? Op zieh zelf is een verpiaatsing van
dien steen geenszins öngeloofelijk. ’t Is meer gebeurd, o. a. met den steen
die bij de kerk te Oldenzaal lig t, met dien op Twickel en mogeljjk ook
wel met anderen. Intusschen, dat het geschied is in "een t ijd , die aan nog
levende personen h eugt, acht ik op zijn minst zeer twijfelachtig. Wij zou-
den dan moeten aannemen, dat het omstreeks het jaa r 1810 zou zijn
gebeurd. Maar in 1803 had de oude heer'Bosch het goed gekocht. Zeker
kon de steen wel niet worden overgebragt zonder medeweten , hoogst waar-
schijnlijk evenmin zonder medewerking van den landheer. Was hg het dan
gansch vergeten, toen hij in 1 8 3 2 ||S - dus misschien niet langer dan een
twintig jaar daarna — Scheltema er graven en zoeken liet? Of heeft hij
dien oudheidkundige een poets gespeeld? En was dan iedereen in het dorp
>t vergeten, of iedereen in ’t complot? Niemand heeft destijds aan Scheltema
gezegd: »die steen ligt hier nog zoo lang niet.” Wbl vermeldt hij,
dat iemand, dien hij bij name noemt, hem had medegedeeld, hoe de
overleverihg verhaalde, dat de steen plotseling u it den grond gekomen
was. Dit wordt meer verhaald van dergelijke gedenkstukken u it het heideV
dom, op last der Christenpredikers met zand overstelpt, of welligt door
verlöpp van tijd onder het zand bedolven. Scheltema vermoedt, dat de
steen voor den dag was gekomen hij den aanleg van het d orp, omstreeks
16 5 0 , toen een hooge, zandige weg kan zijn uitgegraven. (Zie zijn Me nge!
w e r k Vb bl. 33 e. volgg.)
Ook Dr. Janssen, die in 1851 zeer naauwkeurige onderzoekingen in