12 NAAB HET BOSOH.
Bacchus, wanneer ten minste de oude beschermgod van denwijn-
bouw geacht kan worden, oolc met de likeurstokerijen in betrek-
king te staan. Eenige jongelui hebben er huu bierglazen en
likeurglaasjes op neergezet. ’t Is althans een tafel, die niet
wankelt. Kinders laten er zieh gaarne op tillen. Zij voelen zieh
dan hoog en veilig. Gymnasten plegen er met vluggen voet op
te springen. Bij een veel bezocht logement is toch eigenlijk het
eerwaarde steengevaarte niet op zijn plaats. ’t Behoort te huis in
het stille bosch, op de eenzame heide. Maar als de rijtuigen zijn
weggereden, de vrolijke gasten vertrokken, als de rust heerscht
in het kalme dorpje, dan begint- de steen weer te fluisteren van
het grijs verleden, dan maakt hij indruk door zijn’ strengen een-
voud. Dan behoort hij zoo goed bij de statige linden — de heilige
linden, onder wier breed uitgeslagen takken het voorgeslacht bij
voorkeur zijn’ gerigtssteen plaatste. En in dien toestand verkeert
de Yuursche menig, menig dag van het jaar. Zoo zullen wij het
dorpje ook heden avond zien.
De welgedane kasteleinesse heeft ons gerust gesteld op het
stuk van nachtverblijf. Er is toevallig nog een kamer onbezet en
wij hebben dus geen haast te maken. Wij kunnen beginnen met
genoegzaam tijd te wijden aan het bosch en voorts, na den
maaltijd, van den langen zomerdag nog tot een wandeling in den
omtrek gebruik maken.
Den welgemeenden raad, in den zeer bruikbaren W a n d e 1 -
gids in de oms t r e k e n van Na a r d e n enz. gegeven, „om
in het logement een manneken te vragen, dat ons overal brengt” ,
volgen wij niet op. ’t Is waar, van de zoogenaamde beziens-
waardigheden, ko n i j n e n b e r g , grot , k a p e l en v i sc hkom,
zijn althans de beide eersten zonder geleide bezwaarlijk te vinden.
Waarschijnlijk zelfs komt men er niet. Maar tegen dat geringe
nadeel weegt ruimschoots het voordeel op, om in het schoone
bosch, dat onbeperkt voor den bezoeker openstaat, onverzeld naar
hartenlust rond te dwalen. Toch hebben wij geleide gevonden-,
maar ’t was eerst, nadat wij het grootste en fraaiste gedeelte van
het uitgestrekte park op eigen gelegenheid hadden doorkruist.
HET HUIS DRAKENSTEIN. 13
Een breede laan tusschen de school en de kerk leidt naar den
ingang der plaats. Daar, tegen den_ zoom van het bosch, ligt een
schilderachtige boerderij, met schuur en hooischelf, önder krachtig
eikenhout en een weinig verder, tusschen de stallen en de oran-
jerie, rijst het heerenhuis uit een’ helderen vijver op. Het ruime
voorplein prijkt met prächtige boomen en rijke bloemperken,
terwijl de zware stammen eh donkere lcroonen van het bosch den
achtergrond vormen. Het kasteel Dr a k e n s t e i n zelf is een wat
stijf, streng regelmatig achtkant gebouw, met een koepeltorentje
uit het hooge dak. De bouwmeester, die ’t in den jare 1640
voor den Heer van Reede ontwierp, koos een’ wel wat zonder-
lingen vorm, waaraan het inwendige min of meer moest worden
opgeofferd en waarbij vrij wat ruimte verloren ging, ’t Gesticht
vond echter om die ongewone gedaante des te meer bewonderaars
en de liefhebbers van onberispelijke Symmetrie konden dan ook
voldaan zijn, te meer, daar ge'en enkel boompje of klimplantje
het waagde, te groeijen op het kleine, met een houten schoeijing
omperkt terras, dat den voet der muren omringde en de kanten
van de ronde gracht met een paar zorgvuldig gelijk gemaakte
trappen opliepen. Ons behaagt het beter, nu de vijver, wat vrijer
en losser van vorm, door langzaam glooijende, breede gazons is
omzoomd en tegen het huis wat welig wassend hout is geplant,
door zijn verschillend getint groen de stijve lijnen wat brekend.
Een //deftig en aanzienlijk slot” mag ’t in elk geval genoemd
worden. Evenals het geheele landgoed wordt het voortreffelijk
onderhouden. ’t Is wel te zien dat de eigenaar, Jhr. Mr. P. J.
Bosch van D r a k e n s t e i n , Commissaris des Konings in
N.-Brabant, de schoone bezitting in eere houdt.
’t Is ook een zeer oude heerlijkheid. Reeds in 1385 werd
Frederik van Drakenburg, die blijkens het wapen van zijn geslacht
aan het edele huis van Putten verwant schijnt te zijn geweest,
er mede beleend door het kapittel van St. Jan te Utrecht. Maar
reeds 300 jaren vroeger, in 1085, zou het goed aan bisschop
Koenraad hebben toebehoord en zelfs wordt beweerd, dat keizer
Otto I ’t in 953 aan bisschop Balderik had geschonken. In 1546