aan het front, spiegelruiten, veranda’s en serres, dat in gouden
letters zijn’ naam in het frontespies te lezen geeft. Het ligt even-
eens digt aan den weg, die een’ hoek heeft gemaakt en waarop
de grintweg naar den Biltschen straatweg uitkomt. Van t begin
van dien weg, de Eijckensteinsche laan, hadden wij voor eenige
maanden dit huis van verre gezien. Het heeft een ruim uitzigt
over weiden en akkers en bosschen in t verschiet. Een uitgestrekt,
grootsch aangelegd park met prächtig hout omringt het, en alles
wat er onder behoort, woningen, hofsteden, stallen, moestuinen
en kweekerij, draagt het kenmerk van uit ruime beurs gebouwd
te zijn en met groote zorg te worden onderhouden. Sedert lange
jaren is het schoone landgoed dan ook in ’t bezit van eene en
dezelfde familie, die in den loop des tijds de woeste heide ontgou
en voortdurend de bezitting verbeterde en verfraaide. In de 18de
eeuw zijn de Maartensdijksche buitens aangelegd, enkelen zijn
weer bij Eijckenstein aangetrokken en daarin als versmolten. Historische
landgoederen vinden wij hier dus niet, tenzij dan het
terrein van het voormalige bisschoppelijke jagthuis, dat althans
tot de laatste helft der 16de eeuw opklimt. Maar Eijckenstein
heeft zijn beteekenis, omdat het de woonplaats was van den man,
aan wien vooral de geschiedenis der oude vaderlandsche bouw-
kunst zooveel is verpligt, maar die ook met zooveel liefde en kennis
aan het opsporen en bewaren van oudheden zieh wijdde, in een
tijd, toen nog niet velen ten onzent het belang daarvan hadden
erkend. Mr.' F. N. M. Eyck van Zuylichem heeft hier zijn lang
en werkzaam leven doorgebragt en hier bewaarde hij zijn kostbare
verzameling afbeeldingen van Nederlandsche steden en dorpen,
kerken en kasteelen, voor een goed deel zelf geteekend, waardoor
zoo menig, nu reeds verdwenen bouwgewrocht der vaderen althans
niet is gesloopt, zonder eenige herinnering aan zijn uitwendige
gedaante te hebben achtergelaten. Had hij, de onvermoeide wande-
laar, de ijverige en altijd belangstellende navorscher, de vaardige
en naauwkeurige teekenaar, er niet voor gezorgd, de slooper zou
menig jaar zijns levens, vooral in den eersten tijd zijner onderzoe-
kingen, zijn gang zijn gegaan., zonder dat iemand er naar omzag.
PRÄCHTIGE WEGEN. 33
Een paar lanen, thans door hekken afgesloten en dus naar
het schijnt aan het verkeer onttrokken, loopen naar de heide en
voeren naar den binnenweg van de Vuursche op Hilversum en
naar de Vuursche zelve. Andere wegen geven gelegenheid tot zwerf-
togten in de bosschen, die zieh tot aan den Biltschen straatweg
uitstrekken. Wij kunnen heden evenwel noch ter linker- noch ter
regterhand afwijken, al zou vooral de heuvelachtige bosch'partij
ter regterzijde, waar die prächtige beuk met zijn’ nog ongeschonden
bladerendos zoo kloek zijn’ blanken, metalen stam uit de breede
greppel verheft, ons daartoe wel krachtig lokken. Maar ook de
weg, dien wij volgen, boeit ons door zijn ernstige schoonheid en
eer wij het vermoeden, bereiken wij den tolboom aan den weg
naar de Vuursche. Meestäl ging het tusschen het houtgewas,
thans zoo rijk geschakeerd, vaak onder het gouden gewelf der
beukenkröonen. Bij den toi weidt het oog over een ruime,
groene vlakte, door doiikere, veelkleurige bosschen omringd, met
de eenzame, schilderachtige schaapskooi, en voor ons ligt de ingang
der heerlijke boschlaan naar P ij ne nbur g, met zijn’ goud-
bruinen grond en zijn goudbruin loverdak.
De weg naar de Vuursche is ons bekend. Maar hoe schoon
is hij ook op dezen herfstdag! Daar is iets geheimzinnigs in die
lange, dubbele rij van hooge, grijze beukenstammen, van beide
zijden ingesloten door het tintelend geel en bruin en rood der
bosschen aan wederzij, van boven gekroond door ’t gebladerte,,
dat als mat goud in de najaarszon blinkt, terwijl dezelfde gloed
het tapijt van afgevallen bladeren , dat den ganschen weg bedekt,
doet stralen. ’t Is als een tunnel van goud, met zilveren strepen,
als een tempel met vergulde wanden en vloer en gewelven, door
zuilen yan zilver gedragen.
Aan de Vuursche houden wij ons ditmaal niet op. De kortste
weg naar Hilversum loopt längs de herberg regtuit door de heide.
Men raadt ons dien weg ten stelligste af. Het pad is siecht onderhouden,
vaak ruig begroeid en bijna onbegaanbaar door de struiken
en door de läge, drassige plekken. En wij laten ons gezeggen.
Veel beter .is de gewone grintweg op Heidepark eh dan verder
VIII 3