Wij gaan regtuit, tot dat wij een boschpleintje bereiken, waar
een groote, oude boerderij met haar weilanden ligt.. Dat is de
zeven l i nden. Wij zouden bij dien naam, die in dezestreken
nogal eens genoemd wordt, eer aan een lindengroep denken, gelijk
welligt menigeen, niet wetende, dat het een huis is , te vergeefs
op den weg daarnaar kan hebben uitgezien en de statige linden,
niet ver van den straatweg aan de Hooge Vuurs-che zicb uit
het frisch groene grastapijt verheffend, voor de veelbesproken
piek hebben gegroet. Hier, bij de oude hofstede, is echter de
plaats, voor de geschiederiis der landstreek belangrijk, waar eenige
grafsteden der oudste bewoners zijn gevonden en waar ook,
naar verhaald wordt, de groote steen, hetzij dan als dolmm, hetzij
eenvoudig als veldkei, eeuwen lang heeft gerust. Of er m den
omtrek nog urnen worden opgedolven en of er nog grafheuvels
over zijn, is ons onbekend. Wel is de meeste heide reeds ontgonnen,
maar wij hebben toch nog wel woesten, ongerepten grond genoeg
gezien, om het niet onmogelijk te achten, dat zorgvuldige na-
sporing nog iets aan het licht bragt. De Hilversumsche heule,
die de merkwaardige haardsteden opleverde, ligt niet ver van hier.
Yoor een dertigtal jaren lagen er nog vijf grafheuvels ten noorden
van de Vuursche, op een kwartier afstands van het dorp, m de
beplante heide. Voor navorschingen in den bodem zelven en bij
zijn bewoners ontbreekt het ons aan tijd , gelegenheid en hülp-
middelen, maar een onderzoeklievend ingezetene of logeergast van
de Vuursche vindt er nog wel een uitgestrekt veld voor oudheidkundige
nasporingen.
Ons is ’t een aangename avondwandeling, waarbij wij ons moeten
vergenoegen met rond te zien over hetgeen zieh aan het oog ver-
toont en als in ’t voorbijgaan opmerkzaam te maken op wat misschien
riog verborgen is. ’t Was een eenvoüdige, eenzame zandweg, maar
toch aan schoonheid rijk en afwisselend genoeg om ons voort-
durend te boeijen, al duurt het vrij wat langer dan een kwart
uur, zooals de opgave in V a n d e r Aa ’s woordenboek luidt,
eer hij ons aan de Hooge Vu u r s c h e op den straatweg tus-
schen Hilversum en Baarn bragt. Zulk een kunstweg herinnert
LÄNGS HET BAABNSCHE BOSCH. 19
aan de beschaafde en bewoonde wereld, maar hij is ook het eenige,
wat er hier aan doet denken. Bij de prächtige linden vinden wij
een woning, nog op eenigen afstand van den straatweg. Overigens
is huis noch mensch te zien. Niets dan bosch, regts en links,
voor en achter. Er zijn een paar fraaije landhuizen, maar zij liggen
meer naar den Hilversumschen kant en van hier zijn zij, evenmin
als de herberg de Ro s k am, te bespeuren.
Niet lang houden wij den straatweg in de rigting van Baarn.
Zoödra wij aan onze regterhand een zijlaan vinden, slaan wij die
in en wij gaan nu längs den zoom van het uitgestrekte Baarnsche
Overbosch, ’t Is de We s t s i n g e l , die zieh aan de overzijde van
den straatweg als de Do ml a an verlengt en , de spoorbaan snij-
dend, niet ver van Eemnes uitkomt, terwijl aan dien kant nog
aridere lanen de bosschen doorkruisen. De togten kunnen dus ver
genoeg worden uitgestrekt, terwijl ook, behalve de weg naar de
Hooge Vuursche, dien wij volgden, twee lijnregte banen 4Ä de
Ut r e c h t sehe weg en de Sp a r r e n l a a n — derwaarts voeren,
en, nevens den Westsingél, nog meer dan ééri laan van den straatweg
door het Overbosch zelf gelegenheid tot terugkeer naar het punt van
uitgang aanbiedt voor wie niet tegen een flinke wandeling opziet
en geen behoefte aan pleisteren heeft. De goede wa n d e l k a a r t
voor Baar n en Oms t r e k e n kan daarbij uitstekende diensten
bewijzen en mag zelfs onontbeerlijk worden genoemd.
Wij, die den Westsingel houden, hebben die niet noodig.
’t Gaat steeds regtuit, längs een’ wild begroeiden, nu en dan wat
golvenden boschgrond, met dennen, beuken en berken, hier wat
hooger, daar wat lager opgaand hout en jong plantsoen, opslag
en struikgewas. Een enkel zijspoor tusschen het hout zou ons
weér naar den weg der Zeven l i n d e n brengen, of wel in het
Overbosch, waariu wij ons echter bij de naderende schemering
niet meer wagen. Toch loopt onze weg, na een kleine bogt, er
in uit en wanneer wij de Hoo i l a a n hebben bereikt, — de
lanen in het Baarnsche bosch dragen allen namen, ten gerieve
der wandelaars op bordjes bij den ingang geschilderd — dan ver-
laten wij het terstond weér längs de palen met de daartusschen