in ’t bezit daarvar. op. De laatste, Mr. C. F. J. F. baron
Ha c k f o r t van ' ter Ho r s t , liet bij zijn overlijden in 1876
sleehts twee dochters na, waarvan de oudste door haar huwelijk
met den heer F. M. A. J. baron van Wi j n b e r g e n het kasteel
in dit geslacht overbragt. Beider wapens prijken in het frontespies
van den voorgevel.
De Heeren van ter Horst waren van ouds erfholt- en marke-
rigters der Loe n e r mar k , die nog heden ten dage in wezen
is en een aanzienlijk gedeelte der gronden onder Loenen en Zilven
omvat. Zij bestaat uit heide, boschgrond, bouwland en bosschen,
meest akkermaalshout. De bosschen zijn verdeeld en kennelijk
toegewezen aan de Geerfden, door doelen of grondheuvels afge-
deeld. De opbrengst der overige in gemeen bezit zijnde gronden
wordt gelijkmatig onder alle Geerfden verdeeld. Den tweeden
Dinsdag na Pinksteren, op den zoogenaamden G e e r f denda g,
vergadert de Loener mark onder het voorzitterschap van den Heer
van t e r H o r s t , waarop door den markschrijver rekening en
verantwoording van ontvangsten en uitgaven wordt gedaan en de
belangen der marke worden behandeld. Zoo was ’t hier reeds
sinds eeuwen; en werd elders, zooals in ’t naburige Eerbeek, de
mark gescheiden, het oude gebruik bleef te Loenen nog in volle
kracht.
Bij het vernieuwd bezoek aan Loenen was, evenals bij het
eerste , de tijd beperkt. Wat voordeel de spoorbaan möge aan-
brengen, het onverbiddelijke spoorklokje maakt haastige reizigers.
Wie eertijds den langen weg herwaarts had afgelegd, ging zoo
spoedig niet weer heen. Ons was sleehts de gelegenheid tot een
kort uitstapje vergund, zooals de versnelde reisgelegenheid het
mogelijk maakte. Hadden wij geweten, dat de waterval ons dit-
maal zou teleurstellen, wij waren liever den anderen kant. nog
eens uitgetogen, naar het dennenboschje op den hoogen eng, van
waar het uitzigt zoo ruim en zoo schoon moet zijn. Voor een’
togt naar en door het Loener bosch, of voor een’ ontdekkingstogt
in de böschen van de Ve l t h u i z e n was in elk geval de tijd
te naauwkeurig afgemeten.
De Veluwe gaf ons weer iets van haar bescheiden en toch
zoo aantrekkelijk schoon te zien. Niet aan den eersten den besten
tourist geeft zij zieh over . Zij moet in haar afzondering worden
opgezocht. Zij eischt, dat men iets er voor over hebbe, om haar
te leeren kennen; Of liever nog, zij eischt niets en zij belooft
niets. Als onbewust van haar bekoorlijkheid, leeft. zij haar stil en
eenVoudig leven. De groote stroom der reizigers bruist haar voorbij.
Maar soms dwaalt een vriend van de maagdelijke natuur en van
het grijs verleden naar haar verborgen schuilhoeken af. Groot zijn
de afstanden, zonnig vaak de wegen, eenzaam de heiden. Het
zweet kan gudsen van het voorhoofd, de tong kleven aan ’t ge-
hemelte, en niet altijd vindt ontbering en inspanning haar loon.
Ook zal niet ieder, wat hij vindt geevenredigd achten aan de
moeite, die het heeft gevorderd. De smaken verschillen, gelijk
de behoeften. Daar zijn er, die de Veluwe niet waardeeren en
haar nooit zullen lief krijgen. Voor hen zijn er gelukkig, ook in
ons vaderland, andere streken, waarheen zij den voet kunnen
wenden of hun plaatsbillet nemen.
Daar zijn er, die de Veluwe kennen en haar liefhebben, zoo
als zij is, die haar te meer lief krijgen, naarmate zij haar meer
leeren kennen en de wondermagt van haar poezij hebben gevoeld.
Misschien wilden enkelen van dezen ons volgen bij onze
zwerftogten en mogelijk trekken zij wel eens met den wandelstaf
in de hand en den reistasch op den schouder, van Dieren naar
Apeldoorn. Ons zal het aangenaam zijn, als wij eenige bruikbare
wenken konden geven, en ging ’t hun als ons, dan denken zij
later nog wel eens met genoegen aan die ruime velden, die
schoone vergezigten, die vriendelijke landgoederen, die lommerrijke
bosschen, die heldere beekjes terug, en dan zeggen zij bij zieh zelven;