14 HEEREN VAN DRAKENSTEIN.
ging het huis, met de daaraan verbonden heerlijkheid de Vu r s e
en het hooge, middelbare en läge regtsgebied, aan een rijk en
magtig edelman, J a n v a n Ku i l e n b u r g , over. Heer van
Kuilenburg was hij niet, daar hij uit een’ zijtak stamde, maar
tal van heerlijkheden en goederen had hem Ag a t h a van Al ker
made, Willem’s dochter, ten huwelijk medegebragt. Zijn weduwe
liet de Vuursche na aan hun tweede dochter J o h a n n a , de ge-
malin van Karel van Bourgondie, wier zoon Jan dit erfgoed in
1610 vervreemde. ’t Kwam aan Simon van Veen en in 1611 aan
diens zoon, die ’t aan Ernst van Reede verkocht. Ter wille van
den nieuwen Heer werd huis en heerlijkheid van de leenroerigheid
aan het kapittel ontheven, maar deze droeg het aan prins Ere-
derik Hendrik als Graaf van Buren op en ontving ’t van hem
wederom in leen. Zijn zoon Gerard bouwde het nieuwe huis en
stichtte ook de kerk en de pastorie. Na zijn kmderloos overlijden
kwam de heerlijkheid achtereenvolgens aan verschillende aanzien-
lijke familien, tot het in 1803 aan Jhr. P. W. Bosch en sedert
aan diens zoon en kleinzoon overging.
Behalve de namen der ac.htereenvolgende eigenaars heeft de
geschiedenis omtrent het huis niets te vermelden. Meer dan een
edele huizing is ’t ook nooit geweest. Onder de vaste bürgten
van het Sticht behoorde het niet en in zijn’ tegenwoordigen vorm
telt het nog geen twee en een halve eeuw. Aan de Vuursche is
men geneigd, er een’ veel hoogeren ouderdom aan toe te kennen.
„Het dagteekent reeds uit de 9<*e eeuw” , zegt men ons met ver-
klaarbaren trots. Hat geldt nu dit huis wel niet, maar een geschiedenis,
die misschien meer dan negen eeuwen omvat, al is
zij op zieh zelve weinig merkwaardig, geeft toch aan het kasteel
Drakenstein een’ luister, waarop maar weinig adellijke gestichten
in den lande kunnen roemen.
Het schoone bosch rondom het huis is rijk aan kloek en welig
wassend hout, aan beuken vooral, krachtig en statig oprijzend
uit den bemosten grond. Lange, lommerrijke lanen en breede
wandelpaden leiden er door heen, enkele open plekken, metboek-
weit en rogge beteeld, geven er afwisseling, een paar helder wit
DB KAPEL. 15
gepleisterde boerderijen, evenals alles op de bezitting uitstekend
onderhouden, liggen met hun schüren en hooibergen tegen het
donkere geboomte, ’t Geheei maakt een’ vriendelijken indruk en
daar de bodem maar weinig met onderhout is begroeid, kan het
oog meestal vrij genoeg rondzien en de voet ook buiten de paden
rondzwerven. Daardoor mist het park, in de nabijheid van het
kasteel althans, de somberheid, die sommigen benaauwt, maar
ook de geheimzinnigheid, die anderen zoo magtig aantrekt. Een
bosch is een bosch —- maar het eene bosch is het andere niet!
Daar is in de natuur een .onuitputtelijke verscheidenheid en ook
het bosch van Drakenstein heeft zijn eigen karakter. Wat woester
zijn de gedeelten, die meer afgelegen, achter en nevens de bouw-
velden achter het huis zijn te vinden. Een lange laan leidt daar,
längs den ijskelder, naar de fraaije partij, die de k a p e 1 wordt
genoemd. Een grijs gebouwtje, met een groot venster, spiegelt
zieh in een’. niet grooten, maar schilderachtigen vijver, aan alle
zijden ingesloten door hooge, met donzig mos en bruine bladeren
bedekte, met. veelsoortig hout begroeide kanten. Krachtige sparren,
frisch groene acacia’s verheffen e r, nevens eiken en beuken, hun
rijk geschakeerde kroonen en slaan er hun knoestige armen uit.
Waterplanten, met breede bladeren en geele bloemen, droomen
in kalme rust op de stille, door geen koeltje bewogen opper-
vlakte, waarboven aan den blaauwen hemel de witte zomerwolken
drijven. Niets dan het gonzen der insecten en ’t weemoedig gekoer
der houtduif verstoord de stilte. ’t Is een eenzaam, liefelijk plekje,
wel waard, te worden gezöcht en gevonden. ’t Moet zieh echter
met zijne eigene schoonheid en aantrekkelijkheid vergenoegen. Het
volksgeloof, dat in het gebouwtje een overoude kapel, uit de
l l de eeuw, wil zien, bewijst te veel eer aan wat niet meer dan
een soort van vrij nieuwen koepel is en door zijn dorpstimmermans-
gothisch front evenmin een „kapel” wordt, als een kasteel door
zijn kanteeltjes. Wie zieh misschien mögt hebben laten verlokken,
hier een belangrijke „oudheid” te verwachten, zou zieh zeer teleur-
gesteld vinden, maar de bezoeker, die zonder zulk een onge-
gronde hoop op zijn’ zwerftogt door het bosch de „kapel” ontdekte,