stal, oranjerie eil ophaalbrug over Ae buitengracht. Sedert 1801
was ’ t een ledige plaats. Dit prächtige slot, door Lukas Willem
baron van Essen in 1767 gesticht, het middelpunt eener vorstelijke
bezitting, naar den smaak dier dagen met vijvers, kostbare fonteinen
en sterrebosschen versierd, dit prächtige slot was afgebrand
— niet zonder opzet, werd er gemompeld. ’t-Was een siechte
tijd en de Schaffelaar was sinds eenige jaren ook geen verblijf
van een adellijke familie meer.
Ook de huizinge, door het trotsche gebouw van den baron van
Essen vervangen, was tamelijk nieuwerwetsch, gelijk een nog be-
staande afbeelding door Pronck uit den jare .1736 getuigt. Des-
tijds stond daarachter echter nog een gedeelte van een ouder huis,
met een’ spitsen puntgevel en een slank, achtkantig torentje. Was
dat welligt nog over van het kasteel van Jan van Schaffelaar, den
welbekenden Barneveldschen held, den vriend van ieder, die Olt-
mans Sc h a a p h e r d e r heeft verslonden? Mogelijk heeft zijn oog
op dit dak en dit torenspitsje' gerast, toen hij van den trans van
den kerktoren weemoedig rondzag, of er ook hulp kwam opdagen,
in de bange dagen, met zijn trouwe ruiters daar doorgebragt. Maar
zijn vaderlijk slot heeft hier niet gestaan. Eiders , ten ZW. van
het dorp,;.-}|niet ten N.O. zooals dit h u i s ,||e n vrij wat verder
er van verwijderd, tegen de grens van het Sticht, ligt de boeren-
w o n i n g , die nog den naam van Groot Scha f f e l a a r draagt., waar
eenmaal de adellijke huizinge van het oud Veluwsch geslacht der
van Schaffelaars-, waarschijnlijk uit den stam der Hakforts gesproten,
verrees. Reeds voor lange jaren moet dit kasteel zijn gesloopt en
een afbeelding schijnt er niet van te bestaan. Op het landgoed,
thans algemeen onder dien naam bekend, had Jan van Schaffelaar
geen betrekking. Maar het heeft betrekking op hem, want het is
.naar hem vemoemd. H a k for t heette het in 1482, en ’tbehoorde
aan een’ edelman uit het in Gelderland rijk gegoede en wijd ver-
takte geslacht, dat ook bij Vorden zijn’ zetel had. Maar de Heer
van dit Hakfort moet destijds uit eerbied voor zijn’ bloedverwant,
wiens geslacht misschien met hem uitstierf, zijn slot naar den naam
van den wakkeren ruiterhoofdman hebben verdoopt. Hakv oo r t
LATER BEZITTERS. 45
nu Scha f f e l a a r luidt dan ook het onderschrift eener teeke-
ning van 1750 h
In 1633 ging de Schaffelaar door het huwelijk eener erfdochter
over aan ’tgeslacht Vygh en in 1678 op dezelfde wijze aan dat
van Essen. De kleuren van hun wapenschild zijn nog bewaard
in het zwart en geel van de paaltjes längs den weg. Ter nage-
dachtenis van den laatsten Heer van de Schaffelaar uit dezen stam
stichtte zijn echtgenoote, Margaretha van Haeften, een marmeren
gedenkteeken op zijn graf in de kerk. Hij stierf in 1791; zij, een
vröme, weldadige, algemeen beminde vrouw, schrijfster van een
boekje in proza: E en h a nd v o l me n s c h e n v r e u g d e , dichteresse
van eenvoudige, diepgevoelde godsdienstige liederen, volgde
hem twee jaren later.
»Te vroeg aan Barneveld o n tru k t,”
zegt de dichter A. Simons in een zijner zangen, aan haar gewijd.
Hendrik Antony Zwier de Vos van Steenwijk, door het kin-
derlooze echtpaar als zoon aangenomen, erfde de bezitting, om
haar reeds in 1795 te verkoopen. Zes jaar later lag het huis in
puin. Slechts de oranjerie was nog over en werd later tot een eenvoudige
heerenhuizinge ingerigt. Wederom zes jaar later kreeg de
Schaffelaar een’ nieuwen eigenaar in Jasper Hendrik baron van
Zuylen van Nieveit, wiens neef en naamgenoot hem in ’t bezit er
van opvolgde en het tegenwoordige kasteel bouwde. Ook deze bleef
in Barneveld in gezegend aandenken en algemeen was de deelne-
ming, toen de stamhouder op lljarigen leeftijd stierf. Nu kwam het
landgoed door huwelijk met de erfdochter aan den heer W. baron van
Nagell, thans, na Nairac’s overlijden, burgemeester van Barneveld.
De burgemeester is van huis. Wij hebben dus geen gelegen-
heid te ondervinden, of hij in allen deele de opvolger van zijn’
voorganger is. Dit blijkt ons, dat nu althans geen verlof kan ge-
De bedoelde leekening zag ik op ’t gemeente-museum. Nairae spreekt
van die van Pronck u it 1736, (Ben ö u d h o e k j e bl. 1). Ik kan nu niet
meer nazien of er twee teekeningen z ijn , dan of er bij een van ons beiden
vergissing in de opgave van het jaartal schuilt.