dat zieh totdusver zoo zorgvuldig voor ons zoekend oog had verborgen.
Aan onze linkerhand strekt een ruime vlakte, door een
dennenbosch begrensd, zieh uit. Daar, in. die rigting, ligt het
groote Loenensche bosch. Ter regter is het meestal bouwland,
evenzeer door houtgewas omzoomd, dat echter meer de lijnen en
tinten van loofhout vertoont en waartusschen de grijze muren eener
heerenhuizinge zijn te onderscheiden. Derwaarts zouden wij kun-
nen afwijken, indien wij ’t niet verkieslijk achtten, vooreerst den
grintweg te' houden, die ons naar den kerktoren leiden moet, al
hebben de digte eikenschermen längs de heirbaan dit baken op
onzen togt ook weer geruimen tijd voor ons bedekt. Zoo laten
wij ons ook door geen ander, schijnbaar nader, pad afleiden en
als wij längs den hoogen bouwesch, wieos hoogste top een dennen-
boschje draagt, het punt bereiken, waar de eikenwal eindigt,
dan hebben wij voor ons een onafzienbare ruimte, waarin de grintweg
als een blinkend witte streep tusschen groene velden en over
glooijende hellingen voortloopt, en nevens ons de eerste huizen
van het dorp, als op de grenzen der bewoonde wereld. Eenzaam
staat daar ginds in de onmetelijke vlakte een eenzame paal, — de
mast, waarop bij het vogelschieten het doel wordt bevestigd —•
maar längs den heuvelrand, dien wij bestijgen, scharen zieh huizen
en schüren in hagen en tuinen; daar is het vriendelijk lommer
in de dorpsstraat; daar ligt, als een vooruitgeschovene wachtpost,
de kerk met haar’ toren en daar vinden wij in de koele gelag-
kamer van de herberg van de gebroeders Capel een’ verfrisschen-
den dronk, niet onwelkom na den langen marsch op den zomer-
middag tusschen Soeren en Loenen.
’t Is niet onmogelijk, dat Loenen voor zomerverblijf sommige
families zal aantrekken, sinds het zoowel van den kant van Dieren,
als van dien van Apeldoorn zoo gemakkelijk te bereiken is. Voor
een vijf-en-twintig jaren was ’t nog een dorpje te midden der
heide, vriendelijk en liefelijk, met dezelfde frissche, zuivere lucht,
met denzelfden hoogen, golvenden bodem, met dezelfde stroomende
beeken en lommerrijke bosschen, met dezelfde ruime vergezigten
en begroeide heuvels en uitgestrekte korenvelden. Maar slechts
zware zandwegen leidden er heen, behoudens een’ enkelen kunst-
weg,* die bij de eenzame herberg d eWo e s t e ho e v e d e n straat-
weg van Arnhem op Apeldoorn verliet. Dat was wel reeds een
belangrijke vooruitgang bij vroeger, toen nog geen spoorbaan de
hoofdplaatsen onzer gewesten verbond en nergens lets anders, dan
zand- of kleispoor werd gevonden. Toen moet het Veluwsche dorpje,
uren ver van iedere plaats van eenige beteekenis verwijderd, wel
een toonbeeld van eenzaamheid zijn geweest! Maar ook de reis in
de diligence van Arnhem naar de Woeste hoeve was lang en
eenzelvig, en dan wachtte den bezoeker van Loenen nog een weinig
minder vervelende togt door de onafzienbare heide. Sedert werden
, vooral door de bemoeijingen van den baron van Wi jnbergen,
sinds 1875 Heer van te r Horst , de middelen van gemeenschap
aanmerkelijk verbeterd door den aanleg van grintwegen naar Beek-
bergen, naar den straatweg tusschen Deventer en Zutphen, die
bij ’t ons bekende Gietelo uitkomt, naar Eerbeek in verband
met den kunstweg op Brummen en naar Laag-Soeren, in aan-
sluiting aan dien naar Dieren. Maar ’t bleven toch groote afstan-
den en kostbare reizen. Vreemdelingen en gasten dwaalden maai
zelden herwaarts af. Nu ’t, mede door de volhardende pogingen
van denzelfden edelman, gelukt is, den locaalspoorweg tusschen
Dieren en Apeldoorn tot stand te breiigen, waarvan Loenen'een
der stations is, kan voor de liefelijke plaats met haar fraaije om-
streken een tijdpprk aanbreken, waarin t vonbekend maakt onbe-
mind” niet meer van haar gelden zal. De weinigen, die haar tot
dusver bezochten, bewaarden vriendelijke herinneringen aan den
tijd, er doorgebragt. De velen, die zij hoopt te trekken, zullen
vermoedelijk niet onvoidaan van haar scheiden.
Ons verrast de eigenaardige schoonheid der landstreek. Onze
togt herwaarts' was in den vollen zin des woords een ontdekkings-
togt. Wat wij er zouden vinden, wisten wij niet. Geen roep ging
er van uit in den lande. Van „reisgids” of „wegwijzer was nog geen