langrijken, maar voor hem niet cmnoodigen omweg enkeere längs den
straatweg terug, om zijn’ wandeltogt naar Yalkeveen aan te vangen
bij de welbekende uitspanning, die sedert jaren wel haav’ ouden,
eigenaardigen naam officieel voor dien van Zand ho e v e verwis-
selde, maar daarmede, gelukkig voor haar en haar bezoekers, haar1
ouden röem niet verloor.
Ons pad leidt ons door eikenlanen en akkermaalsboschjes, längs
kampjes bouwland en rijk begroeide gronden, waar vooral de
bloeijende wilde Cedon onze aandacht trekt en duizende blaauwe
klokjes het körte, spichtige heidegras tooijen. Nog eenigen tijd
blijven wij op Oud-Crailoosch grondgebied, maar het schitterend
witte boekweitveld, door hooge, statige beulcenlanen ingesloten,
waarbij wij uitkomen, behoort tot Oud-Bussem. Straks kruisen wij
de laan, die längs het omrasterde park der heerenhuizinge en de
bouwvelden der Bussemsche hoeven loopt. Dien weg hebben wij
vroeger naar de Rotonde gevolgd en aangename herinneringen hebben
wij daarvan bewaard. Ook thans, nu wij het weerzien, treft ons
weer de rüstige schoonheid, de eenvoudige grootschheid van het
Gooische landschap. Hier, op de hofstede der Hinlopens, hier zong
voor Vondel
. het vrolijk vogelkijn
Dat in den boomgaard zat,
van de heerlijkheid der natuur, van de weelde van het buiten-
leven. Hier ademt alles vriendelijkheid en vrede. Hier zijn de gedachten
aan stadsrnmoer en straatgeschil zoo verre van ons. Rijzen
er beeiden uit het verleden op voor onzen geest, ’t zoü die stoere
jager zijn, die ontoegankelijk is voor de min, of liever nog; het
onschuldige zusterenpaar, slapend op den zonnigen heuvel en door
r/de getrouwe Haagdis” beschermd. Maar wij hooren hier ook andere
stemmen, die spreken van twisten en processen, en wij willen een
oogenblik luisteren naar wat zij ons verhalen van een eigenaardig
stuksken Gooische geschiedenis.
Dit Bussern is het oudste der beide plaatsen, die thans dien
naam dragen. ’t Lag dan ook het hoogste en uit den aard der zaak
werden in het Gooi de hoogste gronden het vroegst bewoond en
bebouwd. Eens was ’t ook het grootste en aanzienlijkste, maar de
jongere broeder wies het boven het hoofd. Oud- hoog- of groot
Bussern bleef langen tijd uit een paar boerderijen met-hun akkers
en weiden, hun heidegronden en bosschen bestaan, om later tot
den rang van een landgoed op te klimmen. Nieuw- laag- of klein
Bussern werd een dorpje of buurt, tot 1817 nog onder Naarden
behoorende, eenvoudig en bescheiden-ook toen het om zijn lande-
lijk schoon reeds door enkele familien uit de stad als zomerverblijf
werd gezöcht, totdat het binnen enkele jaren, als door een’ tooverstaf
aangeraakt, geworden is zooals wij het dezen morgen hebben gezien.
De hofstede" Oud-Bussem n u , met enkele boerenwoningen en
daaronder behoorende landerijen, was in het jaar 1570 het eigendom
van Paulus van Loo, baljuw van Gooiland. Een //erfgooijer”
was hij niet, d. i., zijn geslacht was niet van ouder tot ouder in
Gooiland gevestigd geweest, en als zoodanig bezat hij dan ook
geen regt op het genot en gebruik der gemeenschappelijke gronden.
Maar hij had aan het landschap groote diensten bewezen en daar
hij huis en land in ’t Gooi in eigendom had, was hem als gunst
het regt van scharing in de Meent van Naarden toegestaan. Hij
mögt dus, onder de gewone en voor allen geldende bepalingen,
eenige koeijen en paarden laten grazen in de gemeene weide der
stad. Dat voorregt bleef aan de hofstede verbonden, ook toen zijn
weduwe haar in 1604 aan Lambert Gijsbert Jansen had verkocht
en evenzeer, toen zij in 1629 het eigendom was geworden van
den Amsterdamschen koopman Hinlopen , die de eer had, er Vondel
meermalen als gast te ontvangen, wiens gezin en wiens hofstede
door den prins der dichters meer dan eens werd bezongen. Ook
diens zoon Michel werd niet bemo.eijelijkt, gelijk hij zelf geen
moeite gaf. De bezitting schijnt intusschen na den dood van den
ouden Hinlopen te zijn gesplitst. Het eigenlijke Oud-Bussem verbleef
aan Michiel. Diens neef mr. Erancois Hinlopen, penningmeester
der admiraliteit, bezat er een ander huis, dat in 1672 door de
Eranschen was geruineerd en door hem herbouwd. Tot het jaar
1705 had hij wegens dit huis het regt van scharing in de Meent