sterken dijk , die het beveiligt, te midden van de nederige huizen
van het dorpje, een weinig van den grooten weg verwijderd, maar
voor die van Deventer niet zelden het doel van een’ aangenamen
wandeltogt, waarop de weg, nagenoeg geheel op den Bandijk
aangelegd, längs het prächtige buitenverblijf van Mr. H. R. van
Marie voert. Wij missen nu de hernieuwde kennismaking met dat
landgoed — h e t Schol — dat van een bezoek in vroeger jaren
aangename herinneringen acht.erliet. Welligt hadden wij beter ge-
daan, wanneer wij dien weg hadden gevolgd, om in de stad ons
nachtverblijf te zoeken, of liever nog, wanneer wij -terstond den
weg naar Twello waren ingeslagen, om later, wanneer wij toch in
Deventer kwamen, van daar uit ons uitstapje naar Wilp te maken.
Evenwel, een kleine misrekening in de inrigting van een’ wandeltogt,
waarin zooveel bezienswaardigs als doenlijk is moet worden
opgenomen, is alleszins mogelijk en misschien vinden wij nog wel
eens de aanleiding om te doen, wat nu ongedaan bleef.
Wij scheiden niet van Wilp zonder de herinnering, dat de oude
heerlijkheid van dien naam, hoewel aan den linkeroever van den
IJsel gelegen, toch oudtijds geen deel van Gelderland uitmaakte.
Zij was een leen van de proostdij te Deventer en behoorde nnnstens
een drietal eeuwen aan een magtig geslacht van edelen, die nage- ,
noeg onafhankelijk er hun heerlijke regten uitoefenden, al hielden
zij ook andere goederen van Gelre of het Sticht in leen, waarvooi
zij als leenmannen di.er vorsten hulde en manschap schuldig waren.
Van deze Heeren van Wilp, — moeijelijk van elkander te onder-
scheiden, omdat allen den voornaam Eve r t droegen — komt de
eerst bekende in 1230 voor, met toestemming zijner dochter het
klooster Bethlehem bij Deutichem begiftigend, terwijl de laatste
in 1505 overleed. Zijn erfgenamen, de Renesse’s en de Schimmel-
pennincks, van moeders zijde uit zijtakken gesproten, twistten over
de erfenis. De Renesse’s wonnen het geding en voerden er sedert
den titel van. Maar inmiddels, had hertog Karel van Gelder zieh
met geweld meester gemaakt van het slot, dat hij zijn bastaard-
broeder Johan als een open huis in leen gaf, de heerlijke regten
„van Versterf, van Diensten, v a n Klokkenslag, van Bede, van
Ruitergelden” voor zieh zelven behoudend. Zoo werd Wilp een
Geldersche heerlijkheid, en het laatste grondgebied op Gelderschen
bodem, dat tot dus ver zijn onafhankelijkheid van den lands-
vorst had bewaard, was onder de heerschappij des hertogs gebragt.
Onder de Republiek was evenwel de band met Gelderland weer
verbroken en Wilp werd weer als leen der Staten van Overijsel,
namens den proost, van Deventer,:uitgegeven. De oude voorregten
der heerlijkheid waren er niet meer aan verbonden. Alleen de bürgt
get.uigde nog van voormalige grootheid, totdat ook zijn tijd was
gekomen en niets meer in Wilp aan ’t verleden herinnert, dan de
eenvoudige kerktoren, die alles overleefd heeft.
Tot aan den zijweg naar Twello keeren wij op onze schreden
terug. Wederom zien wij het huis van de Lathmer. Thans is ’t
een der zijden, maar ook van dezen kant vertoont het zieh als
een fraai gebouw, even als het geheele landgoed, op grootsche
schaal aangelegd, met smaak en zorg onderhouden. Ook van hier
komt het günstig uit tusschen de bosschen en boomgaarden, die
het omringen, met de frisch groene parkweide op den voorgrond,
en nog geruimen tijd leidt onze weg in de eikenlaan längs de
plantsoenen, de moestuinen, de tuinmanswoning en de statige
lanen der bezitting, die het glanspunt van den omtrek is. ’t Is
niet onwaarschijnlijk, dat wij den naasten weg van Wilp naar
Twello niet volgen. Deze althans schijnt ons een niet onbelangrijke
bogt om het doel van onzen togt te beschrijven, maar misschien
kronkelen andere wegen zieh niet minder en nu wij eenmaal dezen
weg hebben ingeslagen, zijn wij ten minste op het goede spoor.
t Is ook een vriendelijk landschap, waardoor ’tons leidt. Wanneer
wij de bosschen van de Lathmer achter ons hebben, komen wij
m een uitgestrekte, open vlakte, waav het koren rijpt, van verre
door hooger en lager houtgewas ingesloten. Geen torenspits zien
wl.l nog> maar daar rijst toch, niet ver voor ons uit, een kloeke,
steenen korenmolen op en eenige huizen legeren zieh daaromheen.