wat duren eer de stad van deze zijde een vriendelijker voorkomen
verkrijgt ! Alles is er nog tamelijk woest en ledig en eenzaam rijst
er nog de sombere gevangenis uit de kale vlakte, slordig en ver-
waarloosd liggen er nog de met riet begroeide poelen, de over-
blijfsels der voormalige grachten. Maar dit een en ander behoeft
den vriendelijken indruk niet te verstoren, dien wij van onze
aangename avondwandeling medebrengen in hetkamp, waarboven,
als wij er terngkeeren, reeds van verre bet liebt aan den hoogen
vlaggemast ons tegenstraalt.
’t Is nog vroeg in den morgen, wanneer de oppasser, als
naar gewoonte, den ingang der tent komt openen. Frisch en ver-
sterkend is de koelte, die er binnen stroomt en friscb is ’t ook
in de kleedkamer, die aan het slaapsalet grenst — de loofbut
voor de tent, wier tapijt het heidegras, wier wand en zoldering
het sparregroen is, en waar de luchtverversching eenvoudig en
praktisch door den deurloozen ingang en de tallooze porien in
dak en muren gesebiedt. Friscb is bet beerlijke water, overvloedig
door de pomp in het kamp geleverd, in bet keldertje bewaard, en
ten volle verkwikt kunnen wij deelnemen aan het vroegtijdig
ontbijt, om weldra een nieuwe dagtaak te beginnen. Manoeuvres
zullen beden niet gehouden worden, ’t Programma voor de kamp-
bewoners is een groöte militaire marsch naar Rijen en Ooster-
h o u t , voor ons een wandeling in Zuidelijke rigting naar het
St. Anna boscb, Ya l k e n b u r g en het Ul v e n h o u t s c h e
boseb. Wij zijn dan niet ver van de landgoederen Hondsd on k
en Lo g t enb u r g . Maar die zullen wij wel niet mede durven
opnemen in ons plan, ’t Is Zaturdag en na den maaltijd verlaat
alles het kamp, wat er niet blijven moet, om den Zondag met
verlof elders te gaan doorbrengen. Voor ons zal er dan ook niets
meer te zien zijn en ons vertrek is ook op dezen avond bepaald.
Wij wenschen echter, zoo mogelijk, mede aan te zitten aan den
disch, om van de officieren afscheid te nennen, en zoo zijn wij aan
het klokje van drie uren gebonden. Daarnaar zal dus de uitge-
strektheid van den togt geregeld moeten worden. In elk geval,
zoo al veel bezienswaardigs in dat ons nog onbekende gedeelte
der baronie onbezocht zal moeten blijven, de' tijd veroorlooft ons,
veel schoons te leeren kennen, mits hij goed gebruikt word.e.
Onze leidsman van gisteren zal ons ook heden een eind weegs
vergezellen, maar daar zijn werkzaamheden hem reeds bij tijds
in het kamp terugroepen, bestijgt hij zijn paard en wij hebben
ditmaal, voor het eerst en waarschijnlijk ook wel voor het laatst
bij onze wandeltogten, een’ bereden gids.
’t Gaat aanvankelijk zuidwaarts, längs den Gal g e nh o e f , de
spoorbaan en den Tilburgschen weg over, tot aan het punt, waar
wij gisteren den weg naar He u s d e n h o u t insloegen. Tot dusver
waren wij op bekend terrein, maar als nieuw door de zeer ver-
schillende verlichting. Toen lag over alles de gloed der namiddag-
zon, nu blinkt het in het morgenlicht. Wat toen in schaduw was
gehuld, is thans door helderen glans bestraald. En al draagt het
landschap, waardoor wij onzen weg vervolgen, ook in de hoofd-
zaak hetzelfde karakter als dat, waardoor wij gisteren rondzwierven,
in bijzonderheden is het toch weer een rijke verscheidenheid. ’t. Is
een fraaije, schilderachtige zandweg; nu eens een groene, lommer-
rijke laan, straks een wild spoor längs zandheuveltjes en hooge,
met sparren begroeide wallen. Hier treft ons een fiere, krachtige
elk, in vorstelijke majesteit zijn breede takken uitslaande, daar
het zonnig pad, door wilgen en populieren omzoomd. Nu eens is
’t een kloeke hofstede met haar schüren, dan een bloeijend aard-
appelveld, een akker, met haver of rogge of boekweit beteeld,
een weide, door ruwe hekken of groene hagen ingesloten, een
boschje van elzen of akkermaalshout. Overvloedig groeit de kamper-
foelie in de struiken, de wilde bloemenschat längs de wegen. Tot
tweemaal toe kruist het beekje de Lei ons pad, liefelijk voortstroo-
mend tusschen het welig wassend geboomte en prächtig glanzen
in het zonlicht de donkergroene vleugels der „juffers” , wemelend
boven den helderen waterspiegel. Weldra zien wij op eenigen afstand
de donkere bosschen van den Ypelaer. Wij komen door de eiken