Reeds meer dan eens bezochten wij het Gooiland en de aan-
grenzende landstreken, die, hoewel tot Utrecht behoorende, er
toch ten naauwste aan verbonden zijn — Baarn, Soestdijk, Eemnes,
de Vuursche, Maartensdijk. — Ook bragt onze weg ons wel in de
nabijheid van Crailo en bleven wij niet zoo ver meer van Valke-
veen, maar de inrigting onzer wandeltogten bragt destijds een
opzettelijk bezoek aan beide plaatsen niet mede. ’t Vereischt frissche
krachten en ’t verdient, dat althans eenige uren er aan gewijd
worden. Om alles te zien zou een lange zornerdag niet te lang zijn.
Aan reisgelegenheden ontbreekt het niet. De stoomtram van
Amsterdam op Laren rijdt Crailo voorbij. Die van Bussum op
Huizen geeft gelegenheid tot Naarden te rijden, of, als Crailo
onbezocht blijft, bij Drafna af te stappen en naar Valkeveen te
wandelen. Aan dezelfde halte kan men, van Hilversum körnende,
het rijtuig verlaten, wanneer men van de lijn Hilversum—Huizen
heeft gebruik gemaakt en voorts, bij dat dorp, öp die van Huizen—
Bussern is overgegaan. Wie uit Hilversum eerst Crailo zou wen sehen
aan te doen, kan te Laren den tramwagen in de rigting naar
Amsterdam nemen. Aanbevelenswaardig is dit intusschen alleen,
voor wie uit noodzaak of keuze de beenen liefst zoo weinig moge-
lijk gebruikt. Wel mag dan het spoorboekje zijn onafscheidelijke
gids, zijn aanhoudende Studie zijnl Hoe correspondeert dit? Hoe
lang moet ik hier wachten? Hoe laat moet ik op dät punt zijn?
’t Is om alle genot te vergällen! ’t Maakt gehaast en zenuwachtig.
’t Doet een’ schat- van tijd nutteloos verloren gaan. ’t Doet de
schoonste landschappen missen. De stoomtram in eere, wanneer
wij die volstrekt noodig hebben. Zij zal ons heden nog haar dank-
baar genoten diensten bewijzen. Maar overigens, ook hier de vrij-
heid van den voetganger boven a l! Ook hier — en zoo ergens,
dan hier in het Gooi.
Te Bussern, aan het Station, beginnen wij onzenwandeltogt.
Sedert ons vorig bezoek, nu reeds eenige jaren geleden, vinden
wij niet veel veranderd aan den weg, die grootendeels längs de
spoorbaan naar het dorpje leidt. Het bouwen schijnt in dien tijd
niet te hebben stilgestaan en nog wordt er getimmerd en gemetseld.
De reeks van villa’s vormt nagenoeg een aaiieengesloten geheel en
het jonge hout leeft en groeit, al is de wasdpm op den schralen
bodem nog niet welig te noemen. Ook zijn de huizen voor verre-
weg het grootste gedeelte bewoond, zoodat deze voorstad van
Amsterdam ons geen teekenen van achteruitgang te zien geeft. En
als wij, den weg längs de spoorbaan ten einde geloopen, links
omslaande de kom van het dorp bereiken, dan zien wij allerlei
nieuwe gebouwen er verrezen — het groote pensionaat voor jonge
dames, met zijn hooge trapgevels, zijn’ toren, zijn’ tuin en het
deftige ijzeren hek aan de straat, de R. C. kerk, het raadhuis,
het hotel, dat de eenvoudige dorpsherberg verving, tal van winkels.
Wat uitgestrekte en aanzienlijke plaats is Bussern allengs geworden!
Wie zou het nederige dorpje in de heide er nog uit herkennen,
de eenzame buurt van boerenwoningen en schaapskooijen, om het
kleine kerkje gelegerd en slechts längs een paar rulle zandsporen
te bereiken! Toch is ’t er nog wel in weer te vinden. Bussem
doet ons denken aan een oud boek, in een’ modernen band ge-
bonden. De kom is nog het Gooisclie dorp van weleer. Het kerkje
4er Hervormden is er nog, al is ’t wat gerestaureerd en geportland;
de boerderijen met hun groote, laag neerhangende rieten daken,
hun geteerde schüren, hun schilderachtige wanorde, zijn nog niet
verdwenen; de „brink” is nog het middelpunt en de lommerrijke
laan verkwikt nog het oog met zijn groen, en waarlijk, de schaap-
herder is er ook nog met zijn kudde. Daar komt hij uit een’ zijweg
en zijn wollig leger trekt voort, verlieht door den- zonneglans, die
door het loverdak speelt, alsof er geen villa’s en cafe’s en winkels
met spiegelruiten in de wereld waren, althans niet in die kleine
wereld, die Bussem heet.
De haastige reiziger behoeft van dit alles niets te zien. Men
kan hem een pad wijzen, dat längs de buitenzijde van het dorpje
leidt naar den grintweg, die op den Amersfoortschen straatweg
en de herberg de Gooi s che boer aanloopt. Of kwam hij al in