
 
		zeer hooge punt  zag liggen, dat  op  de wijze als  Ik  
 alreeds  befchreven  heb  verfterkt  was  ,  en  eene  
 anker-plaats  verkozen  hebbende  niet  verre  van  
 daar  het  fchip  lag,  keerde  ik  weder  naar  boord  
 terug. 
 Ten  drie  uurcn  in  den  agtermiddag  ligtede  ik  
 het anker,  liep  nader  aan  den  wal en  ankerde  op  
 vier  en  een  halve  vadem  waters  in  eenen zagten  
 zandigen  grond,  hebbende  de zuidlijke  punt  van  
 de  baai  eene  Engelfche  mijl  ten  Oosten  en  eene  
 rivier,  welke  de  floepen  bij  laag water  kunnen  in-  
 vaaren,  anderhalve Engelfche  mijl  Z.  Z.  O.  van  
 ons  af. 
 In  dep  morgen  kwamen  de  inboorlingen weder  
 af naar  het  fchip en wij  hadden  het  genoegen  te  
 zien  dat  hun  gedrag  zeer  verfchillende  was  van  
 gisteren;  zij  hadden  een’  oud’  man  bij  z ig ,  wek  
 ken wij  te  vooren  onderfcheiden  hadden  om  zijne  
 voorzigtigheid  en  eerlijkheid ;  zijn  naam  was  
 T o i a v a  en  hij  fcheen  een  man  van  eenen  hoo-  
 gen  rang  te  zijn;  in  de  onderhandelingen van  den  
 voorigen  morgen  had  hij  zig  met  veel  welvoeg-  
 'lijkheid  en  oordeel  gedraagen  ;  hij  lag  in  eene  
 kleine  kano  altoos  digt  aan  het fchip,  en  hij  behandelde  
 ons volk  als of  hij  noch  van  zins  was te  
 bedriegen,  noch meende  beledigd  te  zullen wor-  
 -den:  deeze  man  en  een  ander  lieten  zig eindelijk  
 overhaaien  om  aan  boord  te  kootnen  en  waagden  
 zig  in de  kajuit,  daar  ik iederen  van hun een  ftuk 
 EnËngelsch  
 doek  en  enige  groote  fpijkers  aanbood*  
 Zij  zeiden  ons  dat  de  Indiaanen  nu  zeer  bevreesd  
 voor ons  waren  en  Wij  van  onzen kant  beloofden  
 alle  vriendfehap,  als  zij  zig vreedzaam wilden  gedraagen, 
   en  zeiden  dat  wij  enkel  wensehten  té  
 koopen  dat  zij  te  koop  hadden  en  dat  voor  dert  
 prijs,  dien  zij  zelve  bepaalen  zoudeii. 
 Na  dat  de  inboorlingen  ons  verlaaten  hadden ,  
 voer  ik  met  de  pinas  en  de  groote  floep  de  rivier  
 in,  met  oogmerk  otfl  den  zegen  te  trekken  
 en  zond  den  Huurman  met  de  jol  om  de  baai  te  
 peilen  en  met  het  fchrob-net  te  visfehen.  De  
 Indiaanen,  die  aan  de  overzijde  der  riviet waren,  
 gaven  ons  hunne  vriendfehap  te  kenneh  door  alle  
 tekenen  die  zij  verzinnen konden  en Wenkten  ons  
 dat  wij  bij  hen  zouden  landen;  maar Wij  verkoo-  
 zen  aan  den  anderen  kant  aan wal  te  gaan,  naardien  
 de gelegenheid  daar beter was  om  den zegen  
 te  trekken  en  vogelen  te  fchieten,,  van welke  wij  
 eene  groote  menigte  van  allerleie  foorten  zagen;  
 de  Indiaanen Waagden  het,  na  Veel  aandrang,  op  
 den  middag  .tot  ons overtekoomen.  Met  den  zegen  
 gelukte  het  ons  zeer  fle'gt;  Wij  vöngën maaf  
 énige weinige  harders,  ook- vongén wij  niets  me-É  
 het  fchrob - net  dan  enige-  fchulp - visfehen;  maar  
 ivij.fchóoten  verfcheiden  vogelen,  van  welke  de  
 meeste naar  fchol -aakfters  geleeken, behalven  dat  
 2ij  zwart vat}  vederen  war.cn  en  roode  bekken  en  
 pooten. hadden..  Terwijl  wi j . met  onze  fnaphaai-  
 f i -   D eel.  I  nea