
 
		van  de  bergen  van  Otahiti  een  eiland  ontdekt  
 hebbende  dat Noordwaarts  lag,  rt welk hij  Tethu-  
 roa  noemde,  befloot  ik  eerst  op  hetzelve  aan  te  
 houden,  om  het  van nader  bij  te  bezien.  Het  ligt  
 N.  \ W.  agt  mijlen  van  het Noordlijk  eind  van  
 Otahiti,  op  hetwelk  wij  den  overgang  van  Vernis  
 hadden  waargenoomen  en  aan  hetwelk  wij,  
 om  die  reden,  den naam  van  Kaap Venus  gegee-  
 ven  hadden.  Wij  bevonden  dat  het  eeri  klein  
 eiland  was  en  t u p i a   zeide  ons  dat  het  geene  i  
 vaste  bewooners  had  ,  maar  dat  het  nu  en  dan  j  
 door  de  inwooneren  van  Otahiti . bezogt  wierd,  
 die  zig  fomtijds voor enige  dagen  daar henen  be-  ;  
 gaven  om  te  visfchen;  wij  beflooten  dan  niet  '  
 meer  tijd  te  verfpillen  met  hetzelve  nader  opte-  I  
 neemen,  maar  Huaheine  en Ulietea optezoeken,  
 welke  hij  ons  befehreef als wel bevolkt  en  als  in  
 grootte  Otahiti  evenaarende. 
 Den veertienden ten zes uuren  inden morgen was  
 het Westlijkst gedeelte van Eimeo,  of Tork-eiland  
 Z.  O.  %  Z.  en  het  midden  van  Otahiti  O.  5  Z.  
 van  ons.  Op  den  middag  hadden  wij  het  midden  
 van  Tork-eiland O.  ten  Z.\  Z.  en  Port Royal  
 baai  op  Otahiti  Z.  70°  45'O .  op  een  en  zestig  
 mijlen  afftands, en een  eiland,  dat wij  voor Saun-  
 ders- eiland  aanzagen,  bij  de  inboorlingen  Ta*  
 poamanao  genaamd,  Z.  Z.  W.  Wij  zagen  ook  
 land  in  het  N. W.  I  W.  \  welk  t u p i a   zeide  dat  I  
 Huaheine  was, 
 Den  vijftienden  was  het  mistig  met dan  flappe  
 I koeken  en  dan kilte,  zoo  dat wij  geen  land  kon-  
 I den  onderkennen  en  flegts  weinig  wegs  vorder-  
 {  den.  Onze  Indiaan,  t u p ia ,  bad  dikwijls  zij-  
 I  nen  God  Tane  om  wind  en  beroemde  zig  ook  
 I  telkens  dat  zijn  gebed  verhoord  wierd;  hij  gebruikte  
 ook  indedaad  een  zeer  goed  middel  om  
 zig  daarvan  te  verzeekeren,  want  hij  begon  zijn  
 gebed aan  Tane  nooit  voor  hij  een  koeltjen  zag  
 aankoomen  en  voor het zoo  digt  bij  was  dat  hij  
 wist  dat  het  het  fchip  bereiken  moest, eer  zijn  
 gebed  geheel  zoude  geëindigd  zijn. 
 Den  zestienden  kreegen  wij  een  zagt  koeltjen  
 en  in  den  morgen  omtrent  agt  uuren  ons  digt bij  
 het  Noord-Westlijk gedeelte van  het  eiland Huaheine  
 bevindende,  wierpen  wij  het  dieplood uit,  
 maar  vonden  geen  grond  met  tagtig  vademen.  
 Daar  kwamen  weldra  enige  kanos  af,  maar  het  
 volk  fcheen  bevreesd  en  hield  zig  op  eenen  
 affland  tot  zij  t  up ia   gewaar  wierden,  en  toen  
 waagden  zij  het  nader  te  koomen.  In  een  der  
 vaartuigen,  dat  tot  aan  de  zijde  van  het  fchip  
 kwam,  was  de  Koning  van  het  eiland  met  zijne  
 vrouw.  Op  onze  verzeekering  van  vriendfchap,  
 die  wij  dikwijls  en  met  allen  ernst  herhaalen  
 moesten,  kwamen  hunne Majefteiten en  nog  enige  
 andere  aan  boord.  In  het  eerst  waren  zij  van  verbaasdheid  
 getroffen  en  verwonderden  zig  over  alles  
 dat  men  hun  liet  zien;  zij  deeden  egter  gee-  
 Den A  %  ne