
 
		of  zij  ooit  zulk  een  vaartuig  als  het  ons  gezien  
 hadden,  of immer  gehoord hadden dat  ’er zulk  een  
 op  hunne  kust  geweest  ware.  Alle  deeze  Vraa-  
 gen wierden ontkennender wijze beantwoord,  zoo  
 dat  de  overlevering  bij  hen geene  gedagtenis  van  
 t a s m a n   bewaard heeft,  fchoonwij,  dooreene  
 waarneeming,  heden gedaan, bevinden  dat wij  nu  
 Hechts vijftien Engelfche  mijlen  zuidwaarts van de  
 Moordenaars-baai zijn,  zijnde  onze  Breedte  410  
 5'  terwijl  de Moordenaars - baai, volgens  zijn  
 bericht  op  40°  50'  ligt. 
 De  vrouwen  in  deeze  kanoos  en  enige  van  de  
 mannen  hadden  een hulzel,  dat  wij  nog  niet  gezien  
 hadden.  Het  beftond  uit  eene  bos  zwarte  
 vederen,  in  eene  ronde  gedaante  te  zaamen  gevoegd  
 en  op  de  kruin van het hoofd bijeen  gebonden, 
   zoo  dat  het  dezelve  geheel  bedekte  en  het  
 hoofd  tweemaalen  zoo hoog  deed  fchijnen  als  het  
 wezenlijk was. 
 Na  het  middagmaal  voer  ik  met  den  Heer  
 BANKS,   Doft.  s o u n d e r ,  t u p i a   en  enige  
 andere  in  de  pinas  in  eenen  anderen inham,  om-  
 ^ trent twee  Engelfche  mijlen  van  dien,  waarin  het  
 fchip  lag;  wij  zagen onder weg  iets  in  het water  
 drijven  ,  dat  wij  voor  eenen  dooden  zee  - hond  
 aanzagen;  doch  ’er  naar toe  geroeid  zijnde,  vonden  
 wij  dat het  het lijk van  eene vrouw was,  die,  
 paar allen  fchijn ,  reeds  enige dagen  dood  was geweest. 
   Wij  voeren  naar  onzen  inham,  daar  wij 
 aan 
 aan  land  Hapten  en een klein gezin  van  Indiaanen  
 vonden,  die  op  onze  aannadering  zeer  yerfchrikt  
 fcheenen  en  alle  wegliepen,  uitgezonderd  eenen.  
 Een  gefprek  tusfchen  deezen en  tup i a   deed  de  
 overige  ras  terug  keeren  ,   behalven  een’  ouden  
 man en  een  kind,  die  zig  nog  aan  een  kant hielden  
 ,  maar  uit  de  bosfchen  naar  ons  Honden  te  
 kijken.  Onze nieuwsgierigheid  deed  ons dit volk  
 vraagen  naar  het  lijk  van  de  vrouw,  dat  wij  in  
 het water hadden  zien drijven ,  en  zij  berichtedeij  
 ons,  met behulp  van  t u p i a ,  dat  zij  eene nabe-  
 Haande van  hun  was, die haaren natuurlijken  dood  
 geHorven was  en dat  z ij,  volgens  hunne gewoonte  
 ,  eenen Heen aan  haar  lighaam  gebonden  en  het  
 dus  in  zee geworpen hadden,  welke  Heen  zij  on-  
 derflelden  dat  door  enig  toeval  zoude los  geraakt  
 wezen. 
 Dit huisgezin was,  toen wij  aan  land kwamen,  
 bezig  enige  levensmiddelen  klaar  te  maaken;  zij  
 hadden  het  lighaam  van  een  hond  in  hunnen  oven  
 begraaven  en  daar Honden  verfcheiden eet-mand-  
 jens bij.  Onze  oogen  in  het  voorbijgaan vlugtig  
 op  een  derzelve  geflaagen  hebbende,  zagen  wij  
 twee  beenderen,  vrij  fchoon  afgekloven,  welke  
 geene  honden  -  beenderen  fcheenen  te  zijn,  en  
 welke  wij,  bij  een  nader  onderzoek,  ontdekten  
 van  een  menschlijk  lighaam  te  wezen.  Op  dit  
 gezigt wierden wij  met afgrijzen  getroffen,  fchoon  
 het  Hechts  eene bevestiging was  van  hetgeen  wij  
 O  4  me