go8 \Maart 1770]} REI ZE RONDOM]
eens vriendlijk en zelfs toegenegen, begonnen
het onbepaaldst vertrouwen in ons te dellen en alles
te doen wat ons konde aanzetten om eveneens
omtrent hen te denken. Het is ook opmerklijk
dat zij, toen wij eehs in gemeenfchap met elkan-
deren waren , zeer zelden op enige trouwlooze
daad betrapt wierden. Te voeren, ja, toen zij
ons als vijanden befchouwden, die op hunne kust
gekoomen waren alleen om ons voordeel met hun
te doen, maakten zij geene zwaarigheid om ons
.door alle middelen te bedriegen en als zij den
prijs voor iets, dat zij te koop geveild hadden,
ontvangen hadden, pakten zij en hetverkogtegoed
en den prijs met alle mogelijke bedaardheid op
als eenen wettigen buit, opeen volk behaald, dat
geen ander voorneemen had dan hen zelve te
plunderen.
Ik heb aangemerkt dat onze vrienden in de
Zuid - zee zelfs het denkbeeld niet hadden van onbetaamlijkheid
met opzigt tot enig voorwerp of
enige daad ; maar dit was geenzints het geval met
de Nieuw - Zeelanders, in welker gedrag en ge-
fprekken zoo veel zedige ingetogenheid en welvoeglijkheid
was omtrent daaden, die evenwel volgens
hunne denkbeelden niet misdaadig waren, als
onder het befchaafdfte volk in Europa te vinden is.
De vrouwen waren niet onoverwinlijk, maar de
voorwaarden en de wijze, waarop zij zig overgaven,
waren zoo welvoeglijk als die in het hüwelijk
DE WAERELD. 1770] 309
lijk bij ons , en , naar hunne denkbeelden ,
was het verdrag even onfchuldig. Als een van
ons volk aanzoek deed bij eene van hunne jonge
vrouwen , gaf men hem te verdaan dat de toe-
ftemming van haare vrienden vereischt wierd en
deeze wierd gemeenlijk door den invloed van een
voeglijk gefchenk bekoomen ; maar als deeze
voorwaarden geregeld waren, moest men de
vrouw ook voor dien nacht met dezelfde kiesch-
heid behandelen, welke bij ons door eene echtgeno
o t voor hetgantfcheleven geëischt wordt, en de
minnaar, die onderftond enige vrijheden te nee-
men, waardoor deeze gefchonden wierd, kon
verzeekerd zijn afgewezen te zullen worden.
Een van onze heeren, aanzoek gedaan hebbende
bij een gezin van de beste foort, onvong een antwoord,
dat, in onze taal overgebragt, volgens,
de wijze van fpreeken en den geest van de hunne,
zoo wel als volgens de letter, naauwkeurig-
lijk hier op uitkoomt: „ alle deeze jonge dogters
„ zullen zig vereerd rekenen door- uw aanzoek,,
„ maar eerst moet gij mij een voeglijk gefchenk
„ doen en dan moet gij bij ons aan land koomen
„ flaapen , want het dag-licht moet geenzints
„ getuige zijn van hetgeen tusfchen ulieden zal
„ voorvallen ’*. •
Ik heb reeds aangemerkt dat zij, in zindelijkheid
op hunne lighaamen, niet geheel gelijk
fUan met onze vrienden op Otahiti, omdat zij ,
V 3 het