
30 \Augy 1 ? M R E I Z E R O N D O M
halfblind van ouderdom, en zoo vadfig en Homp,
dat hij nog naauwlijks verfland genoeg fcheen te
hebben om te weeten of het waarfchijnlijk was
dat men ons dienen konde met varkens of met
vrouwen. Hij ontvong ons niet zittende of met
enige Hatelijkheid of plegtigheid, gelijk de andere
hoofden gedaan hadden: wij deeden hem ons ge-
fchenk, dat hij aannam en voor hetwelk hij ons
een varken fchonk. Wij hadden gehoord dat zijn
voornaamst verblijf te Qtaha was, en toen wij hem
te kennen gaven dat ons voorneemen was des anderen,
daags ’s morgens met onze floepen derwaarts
te gaan en dat het ons aangenaam zou zijn hem
medeteneemen, beloofde hij van het gezelfchap
te zullen wezen.
Ik vertrok dan des morgens vroeg met de pinas
en de groote boot naar Otaha met enige van onze
heeren en onder weg haalden wij o p o o n y af,
die in zijne kano zat en gereed was om ons te verzeilen.
Zoo dra wij te Otaha aan land Hapten j,
deed ik hem een gefchenk van eene groote bijl,
dat hem, dagt mij, zou noopen om zijne onder-
daanen aanteipooren om ons de ververfchingen
aan te brengen, die wij nodig hadden; maar hierin
vonden wij ons droevig te leur gefleld, want na
tot den middag bij hem vertoefd te hebben, verlieten
wij hem, zonder dat het ons mogelijk was
een enkel Huk te bekoomen. Toen voer ik naar
de Noordlijke punt van het eiland met de pinas,
ter»
Ï )E W A E R E L D . [Jug. 17Ö9J 3 s
terwijl ik de groote floep eenen anderen weg uit
zond. Op dit reisjen verzamelde ik nog een half
dozijn varkens, even zoo veele hoenderen en enige
plataanen en yams. Toen ik de haven aan dee-
ze zijde van het eiland bezigtigd en afgefchetst
had , voer ik zoo fpoedig ik kon terug met de
groote boot, die kort na dat het donker geworden
was bij mij was gekoomen en omtrent tien
uuren ’s avonds kwamen wij aan boord terug.
De Heer banks was niet bij dit tochtjen; hij
bragt den morgen aan boord door en dreef met de
inboorlingen, die met hunne kanoos van land kwamen,
handel in levensmiddelen en merkwaerdig-
heden; in den agtermiddag gong hij aan wal met
zijnen tekenaar om de kleeding der dansferesfen,
> die hij een dag of twee te vooren gezien had, af-
tetekenen. Hij vond nog denzelfden troep, be-
halven dat ’er nog eene vrouw bij gekoomen was;
het dansfen van de vrouwen gong ook eveneens
toe, maar detusfchen- fpelen der mannen waren
enigermaate anders; hij zag vijf of zes van dezelve
fpeelen, die van elkanderen verfchilden en zeer
veel naar de Hukken van onze toneel - dansfers gekeken.
Den volgenden dag gong hij weder naar
land met Doftor s o l a n d e r en zij rigteden
hunne fchreden naar den dansfenden troep, die
zedert den tijd van onze tweede landing , lang-
zaamerhand omtrent twee groote mijlen in hunnen
tocht rondom het eiland gevorderd was. Zij