
 
		ons  toe.  De  vreemdelingen  fcheenen  perfoonen  
 van  eenen  hoogeren  rang  te  zijn;  hunne  kanoos  
 waren  met  veel  (hijwerk  verfierd  en  zij  hadden  
 eene groote verfcheidenheid  van  wapenen  bij  zig;  
 zij  hadden patoo-patoos  van  ft een  en van walvisch-  
 been  ,  waaraan  zij  groote  waarde  fcheenen  te  
 hechten;  zij  hadden  Ook ribben  van  walvisfchen,  
 van  welke  wij  te  vooren  namaakzels in  hout  gezien  
 hadden,  befneden  en  met bosfen  honden-hair  
 verfierd.  Hun  vel  was  bruiner  dan  dat  van  het  
 volk  dat  wij  meer  zuidwaarts  gezien  hadden  en  
 hunne  lighaamen  en  aangezigten  waren  meer  getekend  
 met  de  zwarte  vlakken,  welke  zij  amoca  
 noemen:  zij  hadden  eene  breede  krullijn  op  elkè  
 bil  en  de  dijen  van  veele  hunner waren bijna geheel  
 zwart,  blijvende  Hechts  enige  fmalle  lijnen  
 ongekleurd,  zoo  dat  zij  op  het  eerfte  gezigt  ge-  
 ftreepte  broeken  fcheenen  te  draagen.  Met  op-  
 zigt  tot  de amoco  fcheen  elke  bijzondere  ftam  eene  
 verfchillende  gewoonte  te  hebben;  want  in  fom-  
 mige  kanoos  fcheenen  alle  de  mannen  ’er  bijna  
 geheel  mede  bedekt  en  die  in  andere  hadden  
 naauwlijks  eene vlek,  uitgezonderd  op  de  lippen,  
 die bij  alle  zonder  eene  eenige  uitzondering  zwart  
 waren.  Deeze  heeren  weigerden  langen  tijd  een  
 van  hunne  wapenen  overtegeeven,  wat  hun  ook  
 voor  dezelve  geboden  wierd;  eindelijk  evenwel  
 bragt  een  hunner  een  Huk  talk  te voorfchijn,  in  
 de  gedaante  van  eene  bijl  gevormd,  en  kwam 
 over- 
 171 
 overeen  het  voor  een  fiuk  doek  te  geeven;  het  
 doek  wierd  over  boord  gereikt,  maar  mijn  heer  
 ftak  zijne kano onmiddelijk  af en  gong met  de  bi_fi  
 voort.  Wij  namen  onze  toevlugt tot  ons gewoon  
 middel  en  fchooten  eenen "musket- kogel  over  de  
 kano,  waarop  hij  naar  het  fchip  terug keerde  en  
 het  fiuk  doek  wederom  gaf;  toen  gongen alle  de  
 vaartuigen naar den  wal  zonder  enige verdere  ruiling  
 voor  te Hellen* 
 Op  den  middag  ftrekte  zig  het  groot  land  
 uit  van  Z.  ten  O.  tot N.  W.  ten  W.  en  ten  Wes-  
 ten was  eene  aanmerklijke  punt  lands  op  den  afr  
 Hand  van  vier  of vijf mijlen ;  ten  drie  uuren  voeren  
 wij  die  voorbij  en  ik  gaf  haar  den naam van  
 Kaap Br et,  ter eere  van  den Heer  p i e r c y .  Het  
 land  yan  deeze  Kaap  is  merklijk  hooger  dan  
 enig  gedeelte  van  de  aangrenzende  kust:  aan  de  
 punt  van  dezelve  is  een  hooge  ronde  heuvel  en  
 N.  O.  ten  N f  op  den  afftand  van  omtrent  eene  
 Engelfche  mijl is  een  klein  hoog eilandjen  of klip,  
 die,  gelijk  verfcheiden,  welke  reeds  befchreven  
 zijn,  geheel  doorboord  was,  zoo  dat het  zig  als  
 de  boog  van  eene  bmg  vertoonde.  Deeze  
 Kaap,  of  ten  minfien  een  gedeelte  van  dezelve  
 beet  bij  de  inboorlingen  Motugogogo  en  ligt  op  
 de  Zuider  Breedte  van  55°  10'  30"  en  op  de  
 Wester  Lengte  van  185°  25'.  Aan  de  westzijde  
 van  dezelve  is  eene  groote  en  vrij  diepe baai  liggende  
 in  het  Z.  W.  ten  W .,  in  welke  zig  yerfchei