digen tot hier toe befchreven zijn, of die wij el-
ders gezien hadden in den loop van onze reis, be*
halven omtrent vijf of zes, die wij op het Vuurland
geplukt hadden.
Van eetbaare gewasfen zijn ’er flechts weinige;
ons volk, dat lang op zee geweest was, at met
even veel fmaak en nut van de wilde celerij en
eene foort van water - kers, die overal op het zee-
ftrand in groóten overvloed groeide. Wij vonden
ook eens of twee maaien eene plant als Vet-
falade die wij, in ‘plaats van groente, kookten, en
eens hadden wij het geluk van een en kool-palmboom
te vinden, die ons eenen lekkeren maaltijd
verfchafte; en, uitgezonderd den varen - wortel
en nog een gewas, gantschlijk onbekend in Europa,
en dat, fchoon het door de inboorlingen
gegeeten wierd, voor ons zeer onaangenaam was,
vonden wij ’ergeene gewasfen goed om te eeten,
onder die, welke wilde voortbrengzelen van het
eiland fcheenen; wij konden flechts drie eetbaare
planten vinden onder degeene die door den landbouw
gekweekt worden, yams, zoete aardappelen
en coccos. Van de yams en aardappelen Honden
’ergeheele akkers en ik geloof dat een fchip, dat
hier in den herfst zou mogen aanlanden, als zij
ppgedolven worden , zoo veel van dezelve zoude
gunnen koppen als het wilde.
De kalebasfen worden ook door de inboorlingen
van deeze plaats yportgekweekt, van welker
yrugt
vrugt zij bakken maaken, die hun tot onderfchel-
den gebruiken dienen. Wij vonden hier ook
den Chineefchen papier moerbezieboom, denzelf-
den als die, waarvan de inwooneren van de Zuidzee
- eilanden hun doek maaken; maar hij is zoo
zeldzaam, dat, fchoon de Nieuw-Zeelanders ’er
ook doek van maaken, zij ’er egter niet genoeg van
hebben om ’er iets anders van te draagen dan ver-
fierzelen in de gaten, die zij in hunne ooren maaken
, gelijk ik boven heb aangemerkt.
Maar onder alle de boomen, heefters en planten
van dit land is ’er geen een die vrugten voortbrengt,
ten zij men eene bezie, die noch zoet,
noch fmaaklijk is, en welke niemand plukte dan
de kleine jongens, met dien naarn wil véreeren.
Daar is egter eene plant, welke den inwooneren in
plaats van hennip en vlas dient en die alle die
planten, welke in andere landen tot hetzelfde gebruik
gebfezigd worden, overtreft. Van deeze
plant zijn twee foorten; de bladeren van beiden
gelijken naar die van biezen, maar de bloemen
zijn kleiner en de bloem-bosfen talrijker; die van
de eene foort zijn geel; die van de andere donker
rood. Van de bladeren van deeze plant
maaken zij, met zeer weinig bereiding, hunne
gewoone klederen en zij maaken er ook hunne
koorden, lijnen en touwen van, tot alle gebruiken.,
die zoo veel fterker zijn dan alles wat wij
van hepnip kunnen maaken, dat het boven alle
T 5 ver