of andere wijze vqor verrotting bewaard gebleven,
want bet bad geene onaangenaafne reuk. De
Heer Banks kogt een van dezelve, maar zij
verkogten het met grooten weerzin en Wij konden
hen met geene mogelijkheid overhaaien om
een tweede afteflaan; waarfchijnlijk zullen zij als
zegetekenen bewaard worden, gelijk de hersfen-
pan - hairen in Amerika en de kaakenbeenderen op
de eilanden van deZuid-zee. Toen wij het hoofd,
dat de Heer banks gekogt had , nader onder-
ZOgten, befpeurden wij dat het eenen flag op
de flaapen gekregen had, die het bekkeneel had
verbrookcn.
Wij deeden deezeü dag nog een ander tochtjen
piet de pinas om de baai opteneemen, maar wij
vonden geen’ ftuk vlakken grond groot genoeg
voor een aardappelen-tuin en konden ook niet den
minften fphijn van landbouw ontdekken : wij ontmoeteden
geen eenen Indiaan, maar vonden eene
.uitmuntende haven en des avonds omtrent agc
uuren kwamen wij weder aan boord terug,
r Op den een en twintigften gongen de Heeren
Banks en sou ander uit visfehen met den
Jioek en de lijn en vongen overal op de rotlen
jeene onnoemlijke menigte visch in vier of vijf vademen
'Water; de zegen wierd alle avonden getrokken,
en miste zelden al het fcheepsvolk van zoo
vee) visch te voorzien als zij eeten konden. Doezen
zen dag had al het volk verlof om aan den wal te
gaan aan de water-plaats en Zig zoodanig te ver»
maaken als zij zouden goedvinden.
In den morgen van den twee en twintigften vertrok
ik wederom in de pinas, vefzeld van de
Heer b a n k s en Doft. s o l a n d e r , met oogmerk
om het bovenst gedeelte van het kanaal te
onderzoeken, maar omtrent vier of vijf zee - mijlen
voortgeroeid zijnde , zonder nog zelfs den
bodem van denzelven in het gezigt te krijgen,
zijnde den wind tegens en den dag half verloo-
pen, gongen wij aan de zuid -oostzijde aan wal;
om te zien wat ’er van de bergen te ondekken
zoude wezen.
De Heer b a n k s en Doft. s o l a n d e r begonnen
terftond planten te zoeken nabij het ftrand,
terwijl ik , eenen matroos medeneemende, eenen
van de bergen beklom. Toen ik de kruin bereikt
had, vond ik dat het gezigt van den inham
onderfchept was door bergen, welke in die rigting
nog hooger waren en die ongenaakbaar waren
door ontoeganglijke bosfchen. Ik wierd egter
overvloediglijk beloond voor mijnen arbeid, wanc
ik zag de zee aan de oost - zijde van diet land en
■ eenen doorgang, die van daar naar de west - zijde
liep, een weinig oostwaarts van den ingang van
het kanaal, in welk het fchip nu lag. Het groot
land, dat aan de zuid - oostzijde van dit kanaal
lag', fcheen eene fmalJe keten van zeer hooge bergen