
over naar het Oosten , ten einde regt over den uitgang
van de firaat te zijn voor de eb kwam. Des
avonds ten zeven uuren waren de twee eilandjens,
die op de hoogte van kaap Koamaroo liggen, de
zuid-oostlijke punt van Koningin Charlotte kanaal,
omtrent vier Engelfche mijlen ten Oosten
van ons: nu wierd het bijna ftil en de eb uitfchie-
tende, wierden wij in zeer korten tijd door de
fhelheid van den Aroom digt op een der eilanden
gedreven, dat eene rots was, die bijna loodregt uit
zee oprees: wij zagen ons gevaar elk’ oogenblik
vermeerderen en hadden Hechts een enkel middel
om voortekoomen dat wij niet te bersten ftreten,
en het moest binnen weinige minuuten beflist zijn
of ons dat gelukken zoude. Wij waren nu wat
minder dan een kabels lengte van de rots en hadden
meer dan vijf en zeventig vademen water;
doch een anker hebbende laaten vallen en honderd
en vijftig vademen touw geftooken hebbende,
draaide het fchip gelukkig o p d i t zou ons
egter nog niet gered hebben, zoo het getij, dat
Z. ten O, invalt, door het ontmoeten van het eiland
niet Z. O. af gedraaid hadde en ons niet buiten
de eerfie punt had gedreven. In deezen toe-
ftand waren wij geene twee kabels lengte van de
rotfen en hier bleeven wij liggen in het HerkHe van
het getij, dat zuid - oostwaarts aan liep met eene
fhelheid, van ten minften vijf Engelfche mijlen in
«en uur, van een weinig over zeven uuren tot bij
middernacht, wanneer het getij begon te vérflap-
pen en wij begonnen te winden. Ten drie uuren
in den morgenftond was het anker voor de boeg
en, een ligt koelcjen uit het N. W. hebbendé,
gohgen wij onder zeil ftaar den oostlijken wal;
doch het getij tegens zijnde, vorderden wij weinig;
de wind nam egter daarna toe en liep N.en N.
O ., met welken, gevoegd bij de eb, wij in korten
tijd door het naauwst van de firaat gedreven wierden
en toen Huurden wij naar het zuidlijkst land
in het gezigt, dat Z. ten W. van ons lag. Boven
dit land vertoonde zig een berg van eene verbaa-
zende hoogte, die met fneeuw bedekt was.
Het naauwst gedeelte van de flraat, door welke
wij met zoo veel fnelheid gedreven waren, ligt
tusfchen Kaap Tierawitte op de kust van Eahei-
nomauwe en Kaap Koamaroo ,* den afïland tus*.
fchen deeze twee Kaapen oordeelde ik tusfchea
vier en vijf mijlen te zijn en men kan dezelve, ondanks
den zwaaren Hroom van het getij, nu der-
zelver flerkte bekend is, zonder veel gevaar door
vaaren. Het is egter veiligst het langs den noord-
oostlijken wal te houden , want aan die zijde
fcheen ’er niets te vreezen te zijn; maar aan de an~
<lere kust zijn niet alleen de eilanden en klippen ,
die op de hoogte van kaap Koamaroo liggen, maar
een rif van klippen, dat zig van deeze eilanden
zes of zeven Engelfche mijlen zuidwaarts uitflrekc
op den afHand van twee of drie Engelfche mijlen
Q 2 - van