
 
		del  deeken,  en  befchouwen  het  als  een  krijgs-  
 nians  fieraad  en  als  een  gedeelte  van  hunne  klee*  
 ding,  gelijk  de  Afiaanen  den  ponjaard  en  de  
 Europeaanen den degen.  Zij  hebben  geen  verdedigend  
 wapen * tuig;  maar  de Opperhoofden droegen  
 ,  behalven  hunne  wapenen,  eene  daf van 'onderfcheiding  
 op  dezelfde  wijze  als  onze  officieren  
 den  hellebaard;  deeze  bedond  gemeenlijk  in  de  
 rib  van  een  walvisch  ,  zoo  wit  als  fneeuw,  met  
 veele  verfierzelen  van  gefneden  werk  ,  honden  
 hair  en  vederen;  maar fomtijds  was  het een dok,  
 omtrent  zes  voeten  lang,  op  dezelfde wijze  ver-  
 ïlerd  en met  eene  fchulp  als  paerlemoer  ingelegd.  
 Zij,  die  dit  teken  van  onderfcheiding  droegen,  
 waren  gemeenlijk  oud,  ten minden  boven  de middel  
 - jaaren  en  waren  ook  meer  met  de amoco  getekend  
 dan  de  andere. 
 Daar  vertoonde  zig  altoos  in elke  kano  een  o f  
 'meer  perfoonen,  naar  de  grootte  van*  de  kano,,  
 mét  dit  onderfcheiding - teken  ,  als  zij  ons  kwamen  
 aantasten.  Als  zij  tot  op  eene  kabels  lengte  
 van  het fchip  kwamen,  hielden  zij  gemeenlijk  dil  
 en  de Opperhoofden donden van  hunne  banken  op  
 en  deeden  eene kleeding  aan,  die  tot  zulke geler  
 genheden  bedemd  fcheen  en  gemeenlijk van  honden 
 vel  was;  zij  hielden  hunne  verderde  daf  of  
 een  wapen  in  de hoogteen  gaven den  overigen van  
 het volk  bevel  wat  zij  doen  moesten.  Als  zij  op  
 eense  te  grooten  afdand  waren om ons met eene 
 lans,