
 
		dat  in  den  avond naar het  Zuiden  draaide,  en  dus  
 den  gantfchen  nacht  door  duurende,  ons met  het  
 aanbreeken van  den  dag  vrij  digt  aan  land  bragt,  
 zeven  mijlen  ten  westen  van  de  Cayglles,  daar  
 wij  eene  diepe  baai  vonden,  die  Z.  W.  ten W.  
 en  W.  Z.  W.  in  liep  en  welker  eind  wij  maar  
 even zien  konden  en daar  fcheen  het  land  laag  en  
 elfen  te  zijn.  De  mond  van  deeze  baai,  welke  
 ik'  Ontwijfelbaare  Baai  (  Doubtless  Bay )   genoemd  
 heb, wordt gevormd'door twee  punten,  die  
 W. N. W.  en  O.Z.O.  liggen  en  die  vijf Engelfche  
 mijlen  vam elkanderen  af  zijn.  Naardien  de  wind  
 ons  niet  toeliet  deeze  baai  te  bezoeken ,  Huurden  
 wij naar het westlijkst land  in  het gezigt*  dat  omtrent  
 drie  mijlen W. N.  W.  van  ons  af lag,  maar  
 het  wiefd Uil  voor  wij  het  voorbij  gezeild waren. 
 Terwijl  wij  dus.met  ftilte  dreeven,  kwamen  
 ’er  verfcheiden  karroos  naar  ons  toe,  maar  het  
 volk  van ons  fchietgeweer gehoord hebbende, was  
 het niet  dan met  groote  moeite  dat  men  het kon-  
 de  overhaaien  om  onder  onze  agterfteven  te  koo-  
 men:  na  dat  wij  enige  van  hunne  floffen,  gelijk  
 ook  hunne  visch ,  van  hungekogt haddem, begonnen  
 wij  hen  te  ondervraagen  omtrent  hun  land en  
 vernamen, met hulp  van  t u p i a ,  dat*  op  den  af-  
 ftand van  drie  dagen  roeijens  met  hunne  kanoos;  
 op  eene  plaats,  Moore-whennua  genaamd,  het  
 land  eenen  korten  draai  zou  neemen  naar  het,Zuiden  
 en zig  van  daar  niet meer  westwaarts  zou  uit? 
 ftrek- 
 Hrekken.  Wij  beflooten  hieruit  dat  deeze  plaats  
 het land zou  zijn  door  tasm an  ontdekt  en  door  
 hem Kaap Maria  van Diemefi genoemd en  ziende  
 dat  dit  volk  zoo  wel  onderrigt  was*  vroegen  
 wij  verder  öf  zij  van  enig  ander  End  buiten  het  
 hunne  wisten:  zij  antwoordden  dat  zij nooit enig  
 ander land  bezogt  hadden,  maar  dat  hunne  voorvaders  
 hun  gezegd  hadden  dat  ’er naar het N.  W*  
 ten  N.  of  N.  N.  W.  een  zeer  nitgeftrekt  land  
 was,  Ulimaroa  genaamd,  naar  welk  enig  volk  
 in  eene  zeer groote  kano gezeild  was ;  dat  Hechts  
 een  gedeelte  van  hetzelve  was  terug  gekoomen,  
 en  dat  deeze gezegd hadden  dat  zij,  in eenen  tocht  
 van eene  maand,  een  land  gezien  hadden  daar het  
 volk  zwijnen  eet.  T u p i a   vroeg  toen  of  deeze  
 reizigers  enige  zwijnen  medegebragt  hadden  toen  
 zij weder  kwamen;  zij  zeiden  neen:  dan  is  uwe  
 vertelling,  zeide  t u p i a ,  voorzeeker  onwaar;  
 want  het  is niet  gelooflijk  dat menfchen,  die van  
 eene  reis  terug  kwamen  zonder  zwijnen,  in  een  
 land  geweest  zouden  zijn  daar zwijnen  te  krijgen  
 waren.  Het  is  egter  opmerklijk,  ondanks  de  
 Schrandere  tegenwerping van  t u p i a ,  dat,  toen  
 zij  van  zwijnen  fpraken,  zulks  niet  bij omfchrij-  
 ving  maar  bij  naam  gefchiedde,  terwijl  zij  die  
 Booah  noemden,  eenen  naam  dien  zij  in  de Zuidzee. 
  eilanden  hebbén ;  doch  zoo  dit dier  hun  geheel  
 onbekend was  geweest en  zij  gèene  gemeenschap  
 gehad  hadden  mét  volk,  bij  welk  het  bekend