
 
		bij  elkander  geplaatst  was  ,  dat  ’er  naauwlijks  
 ruimte was voor een muis  om  doortekruipen. 
 D e  vrouwen  befchüderden  haare  aangezigten  
 met  roode  oker  en  olie, dat*gemeenlijk nog versch  
 en  nat  op  haare  wangen  en voorhoofd  liggende,  
 ligtlijk  de  neuzen bevlekte  van  degeene  die  goed  
 vonden  haar  te  kusfen ;  en  dat  zij  niet  geheel  af-  
 keerig  van  zulk  eene  gemeenzaamheid  waren,  
 bleek  aan  de  neuzen van verfcheiden van  ons volk;  
 zij  waren  egter zo coquet  als de  meest naar  de mode  
 leevende  juffers  in  Europa  en  de  jonge  meis-  
 jens  fprongen  en  dartelden  als  ongetemde  veulens  
 :  zij  droegen  een  rokjen,  onder  welk  een  
 gordel was van  de  fteelen  van gras  en zeer welriekende  
 gemaakt  en  aan  deezen  gordel  was  eene  
 kleine  bos  bladeren  van  de  eene ofȊndere welriekende  
 plant,  die  haare  zedigheid  tot  een  laatfle  
 fltiier  diende.  De  aangezigten  der mannen waren  
 niet  zoo  algemeen  befchilderd,  egter  zagen  wij  
 eenen,  wiens geheel  lighaam  en  zelfs zijne  klederen  
 met  drooge  oker gewreeven waren,  van welk  
 hij  altoos  een  ftuk  in  zijne hand hield,  waarmede  
 hij  zeer zofgvulgdiglijk  het  een of ander deel aan-  
 ilreek,  daar  hij  meende  dat het ontbrak.  In zindelijkheid  
 op  hunne  perfoonen ftonden  zij  niet  gelijk  
 met  onze vrienden  van  Otahiti, want  de  koude  
 der  luchtflreek  nodigde  hen  niet  zoo  dikwijls  
 om  zig te baaden;  maar  wij  zagen  onder  hen  een  
 voorbeeld  van  zindelijkheid,  waarin  zij  de  eerde 
 te  boven  gongen  en van welk mogelijk  geen  voorbeeld  
 is  bij  enige  andere  Indiaanfche natie.,  Elk  
 huis  of  elk  buurtjeii  van  drie  of vier  huizen  had  
 een  gemak,  zoo  dat  men  nergens  vuiligheid  op  
 den grond  zag.  Het  afval  van huil  voe.dzel  en ander  
 vuil  was ook  in  regelmaatige  misthoopen  opgelegd, 
   van  welke  zij waarfchijnlijk  te  behoorlijken  
 tijd gebruik maakten  om het land te mesten. 
 In  dit betaamlijk  ftuk  van  burgerlijke  huishoud-  
 ktinde  waren  zij  eene  van  de  aanmerklijkfle  natiën  
 van  Europa  vooruit;  want  ik  ben  door  ge-  
 loofwaerdige  getuigen  onderrigt  dat  ’er  tot  het  
 jaar  1760  geen  heimelijk  gemak  in Madrid bekend  
 was,  fchoon  die  hoofdftad  van  Spanje  overvloedig  
 van water voorzien  is.  Voor  dien  tijd was  het  
 een  algemeen  gebruik de  vuiligheid  des  nagts  uit  
 de  vensters  op  de  flraat  te  werpen,  daar men vee-  
 le werklieden  gebruikte  om  dezelve met fchoppen  
 van  het  bovenfte naar het benedenfle  gedeelte van  
 de  ftad  te  werpen  ,  daar  zij  bleef  liggen  tot  zij  
 droog  was,  wanneer  zij  met  karren  weggevoerd  
 en  buiten  de poorten  gebragt wierd.  De  toen  re-  
 geerende  Koning  ,  zijne  hoofdlïad  van  zulk  een  
 lastig  ongemak  willende  bevrijden,  liet  een  gebod  
 uitgaan  dat  de  eigenaars  van  alle  huizen  
 gemakken  zouden  laaten  manken  en  dat  de  kuilen  
 ,  buizen  en  rioolen  op  ftads  kosten  zouden  
 gemaakt worden.  De  Spanjaards,  fchoon  langen  
 tijd aan eene  willekeurige  regeering  gewoon,  onc-  
 G  a  vqn