
vergelijking is. Van dezelfde plant haaien zij
door eene andere bereiding, lange dunne vezelen,
die als zijde blinken en zoo wit als fneeuw zijn;
van deeze , die ook verwonderlijk ilerk zijn,
wordt het fijner doek gemaakt, en van de bladeren
maaken z ij, zonder andere bereiding dan dezelve
tot voeglijke breedten te fplitfen en de ree-
pen aan elkanderen te binden, hunne visch - netten,
van welke fommige, gelijk ik reeds aange-
merkt heb, van eene ontzagchelijke grootte zijn.
Eene plant, die met zoo veel voordeel tot zoo
veelc nuttige en gewigtige einden zou kunnen gebruikt
worden, zou zeekerlijk eene groote aanwinst
voor Engeland zijn, daar zij waarfchijnlijk
met zeer weinig moeite zou tieren, naardien zij Ilerk
fchijnt en geenen bijzonderen grond fchijnt nodig te
hebben, alzoo zij zoo wel op bergen als in va-
leien, zoo wel in de droogfte mulle aarde als in
de diepfle moerasfen gevonden wordt: zij fchijnt
egter meer in de moerasfen te tieren, vermits wij
opmerkten dat zij aan Zulke plaatfen grooter was
dan elders.
Ik heb reeds aangemerkt dat wij veel ijzer - zand in
de Mercurius-baai vonden en d a t’er dus ongetwijfeld
niet verre daarvan daan ijzer- erts moet
zijn. Wat andere metaalen aangaat, wij hadden
naauwlijks kennis genoeg van het land om ’er naar
te gisfen.
Zoo het (lichten van eene volkplanting in dit
land immer een voorwerp der aandacht van
Groot-Brittannie waerdig gekeurd wierd, zou de
beste plaats om eene te planten o f op de oevers
van de Theèfns zijn, of in het land, aan de E ilanden
- baai grenzende. Öp beiden plaatfen zou
men het voordeel van eene uitmuntende haven,
hebben en, door middel van de rivier, Zou men
de volkplantingen kunnen uitbreiden, én gémeen-
fchap maaken met de binnenfte deelen van het
land: van het fchoon tirrtmer-hout, dat ih deeze
ftreeken in overvloed groeit, zou men met weinig
moeite en kosten vaartuigen kunnen bouwen, bekwaam
voor zulk eene vaart als tot dat einde nodig
zoude zijn. Ik kan niet naauwkeurig opgee-
ven hoe diep een vaartuig, gefchikt om die rivier
te bevaaren, zelfs zoo verre als ik met de floep
opgevaaren ben, zou moeten gaan, omdat zulks
afhangt van de diepte van het water, die ’er op
de baar, b f de banken, die voor het naauw gedeelte
van de rivier liggen, is; want ik had geene
gelegenheid om daar kennis van te krijgen; maar
ik ben van gedagten dat een vaartuig, dat niet
dieper zou gaan dan twaalf voeten, volmaakt aan
het oogmerk voldoen zou.
Toen wij eerst op de kust van dit land kwamen
, dagten wij dat het beter bevolkt ^are dan
wij naderhand bevonden, naardien wij beflooten
dat de binnenfte deelen volkrijk waren, uit den
rook, diep wij op eeqen aanmerklijken afftand