
ren op te groot een’ afftand van dit gedeelte van
de kust om naar het voorkoomen naauwkeuriglijk
>.te oordeelen. Naardien de wind veranderlijk geweest
was met kalmten, waren wij den twaalfden
op den middag niet verder gevorderd dan op de
breedte van 410 52' zijnde toen Kaap Pallifer
noordwaarts omtrent vijf mijlen van onsen de
met fneeuw bedekte berg Z. 83 W.
Den der tienden op den middag bevonden wij
ons op de Zuider Breedte van 4a0 2', zijnde Kaap
Pallifer N. 20 O. agt mijlen van ons. In den
agtermiddag rees ’er eene frisfe koelte op uit het
N. O. en wij Huurden Z. W. ten W. naar het
zuidlijkst land in het gezigt, dat bij zonne-ondergang
Z. 74 W. van ons was. Op dit tijdftip was
de afwijking van het kompas 150 4' oostlijk.
Den veertienden , ten agt uuren ’s morgens,
wanneer wij zedert den voorigen middag een en
twintig mijlen Z. 58 W. afgelegd hadden, wierd
het ftil. Wij waren toen regt over den met fneeuw
bedekten berg, die N. W. van ons lag, en die in
deeze rigting agter een bergachtig hoog land lag
van omtrent dezelfde hoogte, dat regt ftreeks van
de zee oprijst en evenwijdig met de kust loopt,
welke N. O. \ N. en Z. W. § Z. ligt. Het noordwestlijk
eind van dat hoog land rijst binnens lands,
niet verre van Kaap Campbell en beiden de berg
en de keten hoog land kan men onderfcheidenlijk
zien, zoo wel van Kaap Koamaroo als van Kaap
Pal-
Pallifer. Van Kaap Koamaroo liggen zij twee
en twintig 'mijlen Z. W. \ Z. en van Kaap Pallifer
dertig mijlen W. Z. W. en zij zijn van eene
genoegzaame hoogte om op eenen veel grooter
afftand gezien te worden. Wij waren deezen dag
op den middag op de Zuider Breedte van 42° 34'.
Het zuidlijkst land in het gezigt lag Z. W. 5 W.
van ons en enig land, dat zig als een eiland vertoonde,
en digt onder den voet van de bergachtige
keten lag, was N. W. ten N. van ons op den
afftand van omtrent vijf of zes mijlen.
In den agtermiddag, wanneer de Heer b a n k s
met de floep uit was om te fchieten, zagen wij
met onze verrekijkers vier dubbelde kanoos, met
zeven en vijftig mannen aan boord, van dat ftrand
affteeken en naar hem toe vaaren: wij deeden hem
terftond fein dat hij aan boord zoude koornen;
doch alzoo het fchip met betrekking tot hem
juist in de ftraalen van de zon was, befpeurde hij
dit niet. Wij waren, op eenen grooten afftand van
wal en hij was verre van het fchip, dat tusfchen
hem en het land was, zoo dat ik, alzoo het dood
ftil was, enigzints verlegen voor hem begon te
worden, vreezende dat hij de kanoos niet tijdig
genoeg zien zoude om het fchip te bereiken voor
zij bij hem zouden gekoomen zijn: kort daarop eg-
ter zagenwij dat zijne floep voortroeide en hadden
het vermaak hem aan boord te ontvangen voor de
Indiaanen bij hem waren, die hem waarfchijnlijk