
 
		41  O; van  ons op  den  affland  van  twee  en  vijftig  
 Engelfche mijlen.  Des avonds  ten zeven  uuren, den  
 wind Z.  W.  en  Z. W.  ten  W.  zijnde,  met hevige  
 rukwinden, lieten wij het voor den wind wenden  en  
 legden  het  over  de andere  boeg,  en  des  anderendaags  
 *s morgens ten  zes  uuren  zetteden  wij  meerder  
 zeilen  bij»  Onze  koers  en  de weg,  dien wij  
 zedert gisteren  afgelegd hadden,  was O.  tenN. negen  
 en twintig Engelfche mijlen.  In den  agtermid-  
 dag  hadden  wij hevige rukwinden  uit  het  Z. W. en  
 V  avonds  ten  agt  uuren  wendden  wij  voor  den  
 wind  en Huurden  N.  W.  tot  den  volgenden morgen  
 ten  vijf  uuren,  en  toen  wendden  wij  weder  
 voor den wind en Huurden  Z,  O.  Ten  zes uuren  
 zagen wij  het  land  in  het Noord-Oosten  omtrent  
 zes mijlen van  ons  af, dat  wij  gisten  Kaap Maria  
 yan  Diemen  te  zijn  ,  en  dat  overeenkwam  met  
 het bericht,  ons  door de Indiaanen daar van gegee-  
 ven.  Te  middernacht wendden  wij  voor den wind  
 en Huurden  zuid - oostwaarts  aan,  en  den  volgenden  
 dag,  op  den middag,  was  Kaap  Maria  yan  
 Diemen N. O. ten  N.  omtrent  vijf mijlen  van  ons  
 af,  Ten  zeven  uuren  ’s avonds  wendden  wij  en  
 Huurden  west waards  aan  met  een  labber koeltjen  
 uit  het Z. W.  ten Z.  en  Z.  W.  Toen  hadden wij  
 den  Kameel - Berg  N.  83.  O.  van  ons  en  het  
 noordlijkst  land  ,  o f   Kaap  Maria  van  Diemen  
 N.  ten  W.  Wij  waren  nu  omtrent  drie  mijlen  
 van  het naaste land,  daar wij  iets  meer, dan  veertig 
 tig  vademen  water  hadden  en  het  is  opmerklijk  
 dat  de  Kameel - Berg,  die,  van  de  andere  zijde  
 gezien zijnde,  niet  meer  dan  eene  Engelfche mijl  
 van  zee  fcheen  te  liggen, Hechts weinig meer  van  
 dezelve  af  fcheen,  als  hij  van  deeze  zijde  gezien  
 wierd,  dat  een  blijk is  dat  het  land  hier van  zee  
 tot zee  niet meer  dan  twee  of drie Engelfche mijlen  
 breed kan wezen. 
 Den  eerflen January  1770»  des  morgens  ten  zes  
 uuren,  wendden wij  en Huurden  oostwaarts,  hebbende  
 de  drie  Koningen  N.  W.  ten  N. van  ons.;  
 Op  den  middag  wendden  wij  weder  en  Huurden  
 westwaarts aan,  zijnde  toen  op  de  Zuider Breedte  
 van  340  37',  hebbende  de  drie  Koningen  N.  W.  
 ‘ten W.  op  den  affland  van  tien  of elf mijlen;  en  
 Kaap Maria  van Diemen N.  31  O.  omtrent vier  
 en  eene  halve  mijlen  van  ons:  in  deeze  ligging  
 hadden wij  vier  en  vijftig vademen  water. 
 In  dit  gedeelte  van  onze  vaart  zijn  twee  zeer  
 ©pmerklijke  bijzonderheden;  op  de Zuider Breedte  
 van  350 en in het  midden  van  den  zomer kreeg  
 ik  een  florm,  die  zoo  flerk  en  aanhoudend  was  
 als  ik naauwlijks immer  te vooren had bijgewoond  
 en  wij  befleedden  drie  weekèn  om  tien  mijlen  
 westwaarts  te  vorderen  en  vijf weeken  om vijftig  
 mijlen  afteleggen,  want  thans  was  het  zoo  lang  
 geleden zedert wij Kaap Bret  voorbij  gezeild waren. 
   Wij  waren  geduurende  den  florm gelukkiglijk  
 op  eenen  grooten  affland  van  het  land,  aa-  
 N  4  de«