wicrd ’er een vier-ponder, met fchroot gelaaden,
verre ter zijde van hun afgefchoten, hetwelk de
verlangde uitwerking had; de flag, het vuur en
vooral het fchot, dat zig zeer verre in het water
verfpreidde, verfchrikten hen zoodanig dat zij
uit alle- hunne magt begonnen weg te roeijen:
TUPiA riep hen egter na, en toen hij hun ver-
zeekerde dat zij, als zij ongewapend wilden koo-
men, vriendlijk ontvangen zouden worden, bragc
het volk uit eene van de booten hunne wapenen
aan boord van eene andere en kwam onder de
fpiegel van het fchip; wij deeden hun verfchei-
dene gefchenken en zouden hen zeekerlijk overgehaald
hebben om aan boord te koomen, waren
de andere kanoos niet genaderd ,en hadden zij
ons niet bedreigd met hun gefchreeuw en met het
zwaaien van hunne wapenen: dit fcheen het volk,
dat ongewapend tot onder het fchip gekoomen
was, zeer kwalijk te neemen, en kort daarop vertrokken
zij alle»
In den agtermiddag Haken wij over naar de
Zuidlijke punt van de baai, doch dezelve niet voor
den donker bereikende, hielden wij het den ge-
heelen nagt af en aan, Den volgenden morgen
ten agt uuren regt over de punt zijnde, kwamen
*er verfcheiden visfchers booten af naar ons toe,
die ons enige Hinkende visch verkogten: het was
de beste die zij hadden, en wij wilden met hun
aan het handelen koomen, op welke wijze het
dan
D E W A E R E L D . [Otf. 1769] 85
♦
dan ook ware: dit volk gedroeg zig zeer wel en
wij zouden goede vrienden gefcheiden zijn, ware
het niet geweest om eene groote kano, met twee
en twintig gewapende manfchappen aan boord,
die floutlijk tot langs het fchip kwam vaaren. Wij
befpeurden welhaast dat deeze boot niets had om
te handelen, egter gaven wij hun twee of drie
Hukken doek , op welk artijkel zij zeer gezet
fcheenen. Ik merkte op dat een dier manfchappen
een zwart vel over zijn lijf had hangen, dat
enigzints naar de huid van een beer geleek, en
verlangende te weeten yan welk dier dit ve!
ware, bood ik ’er hem een Huk roode baai voor
en hij. fcheen zeer blijde met de koop, trok on-
middelijk het vel uit, en hield het in de boot in
de hoogte; hij wilde het egter niet los laaten voor
hij.de baai in zijne magt hadd’ en naardien ’er gee-
ne overgifte van eigendom plaats kon hebben, als
ik met even zoo veel omzigtigheid op dezelfde
voorwaarde bleef Haan, liet ik hem de baai aanreiken,
waarop hij met eene verwonderlijke bedaardheid,
in plaats van het vel op te zenden, en
het vel en de baai, die hij ’er als een prijs voor
ontvangen had, in eene mande begon qptepakken,
zonder in het minst acht te flaan^op-ïfiijne vraagen
of aanmaaningen, en kort daarop Hak hij met de
visfchers booten van het fchip af; toen zij op enigen
affland waren gongen zij bij elkanderen liggen,
en keerden, na eene korijp raadpleeging,
F 3 « -