
4 4 0 1ug- ' 769l R E I Z E R O N D O M
beenen, maar zij waren op geene andere deelen
van het lighaam getekend.
Hunne kledij was zeer verfchillende van alle di®
wij te vooren gezien hadden , zoo wel als het
doek, uit hetwelk zij beftond. Het doek was van
dezelfde ftoffen gemaakt als dat, ’t welk op de
andere eilanden gedraagen wordt en het meeste
dat öns volk te zien kwam was meteene levendige
donker geele kleur geverwd en op de buiten-zijde
bedekt met eene foort van vernis, dat of rood of
van eene donkere lood-kleur was; over deezen
grond was het weder met flreepen van verfchillende
patroonen gefchilderd, met eene verwonde-
renswaerdige regelmaatigheid , op de wijze van
onze geftreepte zijden floffen; het doek dat rood
gefchilderd was, was met zwart geflreept en dat
lood- kleurig geverwd was met wit. Hunne klee-
ding was een kort wambuis van dit doek, dat hun
omtrent tot aan de knieën reikte; het was uit een
ftuk en had geen anider fatfoen dan een gat in het
midden, met lange fteeken in de rondte geboord,
waarin het verfchilde van alle die wij te vooren
gezien hadden: door dit gat ftak men het hoofd
en hetgeen nederhing wierd om het lighaam ge-
flooten door een ftük geel doek of eenen gordel,
die, van agteren om den hals loopendé, op ds
borst over elkander gekruisd , en dan als een
draagband om den middel verzameld wierd, die
WBder over eenén anderen draagband van rood
doek
D E W A E R E L D . [Jug. i;<k>] 45
doek gong, zoo dat zij eene zeer vrolijke en
krijgshaftige vertooning maakten; fommige hadden
mutfen van de vederen van den keerkring-vogel
op, die ik reeds befchreven heb, en fommige
hadden een ftuk wit of lood - kleurig doek om hec
hoofd gewonden, als een kleine tulband, hetwelk
ons volk vond dat een beter aanzien gaf.
Hunne wapenen waren lange fpeeren van de
Etoa gemaakt, welker hout zeer hard is; zij waren
wel gepolijst en aan het een eind fcherp gepunt
; fommige waren ten naasten bij twintig voeten
lang, fchoon niet meer dan drie vingeren dik;
zij hadden ook een wapen, dat eene knods en
eene fpeer te gelijk was, van hetzelfde hout gemaakt,
omtrent zeven voeten lang; dit was ook
wel gepolijst en aan het een eind tot eene dikke
punt gefcherpt. Als eene befchutting tegens dee-
ze wapenen, als zij elkanderen aantasten, hebben
zij matten, yeelmaalen dubbel gevouwen, die zij
onder hunne klederen aandoen van den hals tor
den middel; de wapens zelve zijn indedaad op
verre na zoo gefchikt niet om ’er kwaad mede te
doen als die van dezelfde foort, welke wij op
de andere eilanden zagen, want de fpeeren waren
aldaar gepunt met het fcherp been van de pijlftaert
rog, dat de pijl genoemd wordt, en de pieken
waren veel zwaarer. De andere dingen, die wij
hier zagen, waren alle beter in haare foort dan
alle die wij te vooren gezien hadden; het doek
was