geweer op eenen van hun aan, terwijl hij weg
zwom , en de kogel fchampte langs zijn voorhoofd
af; gelukkiglijk egter was de wond zeer ligt,
want hij bereikte de kano en Hond in dezelve overeind,
zoo wakker en zoo fterk als de andere. De
kano voer omniddelijk naar den wal, daar nu eene
groote menigte volks, niet minder dan twee hom
derd in getal, verzameld was, De boot zettede
het dan naar binnen, maar zag het land overal
in de rondte bezet met eene zandbank, waarop de
zee met groote baaren brak; de Officier vond dan
raadzaam langs ftrand te vaaren om eene gemaklijker
plaats om te landen te zoeken; het volk aan
boord zag ondertusfehen de kano aan land gaan en
de inboorlingen met drift rondom haar te zaamen
fchoolen om naar de omflandigheden teverneemen
van hetgeen ’er gebeurd was, Kort daarop liep een
enkel man langs het Erand, met zijne fpeer gewa^
pend, en toen hij regt over de floep kwam, begon
hij te dansfen, met zijn wapen te zwaaien en
op eenen zeerfchellen toon te fchreeuwen, Tgeen
TupiA zeide dat eene uitdaaging van het volk
was. De floep bjeef langs het ftrand roeijen en
de uitdaager volgde baar, terwijl hij zijne,uitdaaging
met woorden en gebaerden herhaalde; daa
naardien ’er geene beter plaats om te landen gevonden
wierd dan die daar de kano de inboorlingen
aan wal had gezet, keerde de Officier terug met
OQgnierk om het daar te beproeven ? hoppende
dat,
dat, zoo het niet doenlijk was, het volk tot eene
onderhandeling zoude koomen, hetzij op de banken
of in hunne kanoos en dat men een vrede
verbond met hetzelve zoude kunnen fluiten.
* Terwijl de floep langzaam langs den wal roeide
kwam ’er een andere kampvegter aan, die hen
insgelijks met fchreeuwen uitdaagde en zijne fpeer
flingerde ; zijn voorkoomen was vreeslijkcr dan
dat van den anderen, want hij droeg eene groo-
ten muts van de ftaert - vederen van den keerkringvogel
en zijn lighaam was bedekt met ftre-epen
van doek van verfchillende kleuren, geel, rood
en bruin, Deeze finjeur danste ook, maar met
veel meer gezwindheid en behendigheid dan de
eerfte; ons volk gaf hem derhalven, om zijne
gaauwigheid en kleeding, den naam van de Har,
lekijn. Kort daarop kwam ’er een deftiger man
van jaaren af naar het flrand en, het volk in de boot
toeroepende, vroeg bij wie zij waren en van waar
zij kwamen. T u p j a andwoordde in hunne eigen
taal, van Qtahiti: toen gongen de drie inboorlingen
vreedzaam langs het flxand, tot zij aan eene
J»ank kwamen, waarop zig enige weinige men-
fchen bevonden; hier flonden zij ftil en, na eene
korte beraadflaaging, begonnen zij alle zeer luid
te bidden: t u p i a gaf hun andwoord, maar bleef
ons. zeggen dat zij onze vrienden niet waren. Toeu
hun gebed, of, gelijk zij het noemen,' hunPoorah
ten einde was, kwam ons volk met hun in een
C 5 ^ mond