
 
		114  [Ö#.  1769]  REIZË  RONDOM 
 vermits  het weder betrokken  en  dampig was.  Wij  
 peilden van  twintig  tot  dertig  vademen  op  den. af-  
 ftand van omtrent eene  zee-mijl van den wal.  Toen  
 wij  de  Kaap  omgevaaren waren,  zagen  wij 7  terwijl  
 wij  langs  den wal  zeilden,  eene  menigte  dorpen  
 en veel  bebouwd  land;  het  land  fcheen  over  
 het  algemeen  vrugtbaarer  dan  te  vooren  en  was  
 laag aan  zee,  maar heuvelachtig van  binnen.  Ten  
 zes uuren  ’s avonds,  zijnde vier mijlen  ten Westen  
 van  Oost-Kaap,  zeilden  wij  voorbij  eene  baai,  
 die  door  den  Luitenant  hicks  eerst  ontdekt  
 wierd  en  welke  ik  om  die  reden  Hkks-Baai  
 noemde.  Ten  agt  uuren  in  den  avond,  agt  mij-,  
 len  ten westen van de Kaap  en drie  of vier Engef-  
 fche  mijlen  van  land  zijnde ,  minderde  ik zeil  en  
 lag  bij  geduurende den  nagt,  terwijl  het  nu  eene  
 frisfe  koelte  uit  het  Z.  Z.  O.  woei  met  bulën;  
 maar  de  wind  wierd  welhaast  bedaarder  en  ten  
 twee  uuren  in  den  morgenftond  haalden  wij  de  
 zeilen  weder  bij  en  ftevenden  Zuid-Westwaarts,  
 gelijk  het  land  nu  flrekte;  ’s morgens  ten  agt  
 uuren  zagen  wij  in het Westen land,  van  gedaante  
 als een  eiland,  terwijl  het  Zuid-Westlijkst gedeelte  
 van het groot  land Zuid-West  van  ons  lag;  
 en  omtrent  negen  uuren  kwamen  ’er  niet minder  
 dan  vijf  kanoos  af,  waarin  zig  meer  dan  veertig  
 mannen bevonden,  alle met hunne pieken  en oor-  
 logs - bijlen  gewapend  ,  al  fchreeuwende  en  ons  
 met  eenen  aanval dreigendes dit verdroot  ons zeer 
 DE  WAERELD.   f m   1769]  115 
 en wij hadden  het  indedaad ook niet verwagt, want  
 wij  hadden  gehoopt  dat  het gerugt  van  onze magt  
 en  onze  goedertierenheid  zig  verder zoude  uitgebreid  
 hebben.  Toen  eene  van  deeze  kanoos  het  
 fchip  bijna  bereikt had,  ftak eene  andere  van  eene  
 ontzagchelijke  grootte,  de  grootfte  die  wij  nog  
 gezien  hadden  ,  opgepropt  van  volk,  dat  ook  
 gewapend was, van land en maakte  grooten voortgang  
 naar  ons  toe;  terwijl  zij  naderde  deed men  
 haar-  feinen  uit  de  kano,  die  naast  bij  het  fchip  
 was,  en  wij  konden  zien  dat  zij  zestien  riemen  
 aan  elke  zijde  voerde,  behalven  dat  ’er nog volk  
 tusfchen  de  roeijers  zat  en  Hond  in  eene  rei van  
 den  voor-  na  den  agterfleven,  maakende  in  alles  
 omtrent  zestig mannen  uit:  naardien  zij  regt  toe  
 regt  aan  op  het  fchip  af  kwamen,  wilden  wij  
 eenen  aanval  vobrkoomen  ,  met  hun  te  toonen  
 wat wij  doen  konden  en  ftaken  dus  een  ftuk ge-  
 fchut  met  fchroot  geladen  vlak  voor  hun af;  dit  
 deed  hen  ophouden,  maar  niet  afhouden;  wij  
 fchooten  dan  eenen  kogel  over  hunne  hoofden  
 heenen:  zoo  dra  zij  dien  zagen  vallen,  vatteden  
 zij  hunne  riemen  en  fpoedden  zig  met  zoo  veel  
 haast  naar  land,  dat  zij  zignaauwlijks  tijdfchee-  
 nen  te gunnen om adem  te haaien.  In  den  avond  
 kwamen  ’er nog drie  of vier  ongewapende  kanoos  
 a f; maar  zij waagden het niet binnen  eene  musket-  
 fchoot  van  het  fchip  te  koomen.  De  kaap,  omtrent  
 Welke wij met  deeze vijandlijkheden  bedreigd  
 H a   wa