vlaag bleef aanhouden met hevige ruk-winden
en eene zwaare holle zee den geheelen ag ter middag
en ten zeven uuren ’s avonds maakten wij een
bijlegger onder ons fok - zeil met de boeg om de
2uid j den zeven en twintigften op den middag was
onze Breedte 46° 54' en onze Lengte van Kaap
Saunders i° 34'Oost, Des avonds ten zeven uuren
maakten wij zeil onder onze onder-zeilen en den
volgenden morgen ten agt uuren haalden wij de
top - zeilen digt gereefd bij. Op den middag was
onze Breedte 470 4 3' en onze Lengte ten oosten
van Kaap Saunders a° iq', Nu lieten wij het
voor den wind wenden en Huurden noordwaarts
aan: in den agtermiddag bevonden wij de afwijking
van het kompas 16° 34' Oost te zijn.' Ten
agt uuren ’s avonds wendden wij en Ruurden
zuidwaarts met den wind uit het westen.
Deezen dag was onze Breedte op den middag,
volgens onze berekening, 470 52' en onze Lengte
Van Kaap Saunders i° 8' Oost, Wij Huurden
zuidwaarts tot half vier in den agtermiddag, en
toen op 48° duider Breedte en 1880 Wescer Lengte
zijnde en geen fchijn van land ziende, wendden
wij en Huurden noordwaarts, hebbende eene
zwaare zee uit het Z. W* ten W. Den volgenden
dag, op den middag, was onze breedte 46° 42
Z. en Kaap Saunders was zes en tagtig Engel-
fehe mijlen ten N. 46 W, van ons. Naardien
de Zuid-Wesfer golf bleef aanhouden tot den
• der-,
derden, wierden wij in onze gedagten bevestigd
dat ’er geen land in die Hreek was. Ten vier
uuren in den agtermiddag flevenden wij westwaarts
met alle zeilen , die wij voeren konden.
In den morgen van den vierden bevonden wij de
afwijking van het kompas 160 16' O. te zijn. Wij.
zagen deezen dag enige walvisfchen en robben,
gelijk wij verfcheiden maaien gezien hadden, na
dat wij de flraat uitgezeild waren; maar wij zagen
geen’ robbe zoo lang wij op de kust van Ea-
heimmauwe waren. Wij peilden en in den nacht
en deezen morgen, maar hadden geen grond met
honderd en vijftig vademen. Op den middag zagen
wij Kaap Saunders ten N: I W. van ons en.
onze Breedte was bij waarneeming 46° 31 Zuid.
Ten half twee uuren zagen wij land in het W. terts
Z ., werwaarts wij Huurden en, voor het donker
was, waren wij ’er Hechts drie of vier Engelfche
mijlen van a f: wij zagen den gantfchen nacht vuu-
ren op hetzelve en ’s morgens ten zeven uuren
waren wij omtrent drie mijlen van de kust, die
hoog, maar effen feheen. Ten drie uuren in den
agtermiddag zagen wij het land flrekkende van N.
O. ten N, naar het N. W. f N. en kort daarop
ontdekten wij enig laag land, datzig als een eiland
vertoonde en Z. f W. lag. Wij bleeven koers
naar het W. ten Z. houden en in twee uuren zagen
wij hoog land boven het laag land, zig zuidwaarts
tot Z. W. ten Z. uitflrekkende; maar het feheen
R 4 niet