
 
		ning  of  inham,  waar  wij  het  naar  toe  zetteden;  
 wij hadden  nu  een  en  veertig'vademen water,  dat  
 trapswijze  afnam  tot  negen vademen,  op  welken  
 tijd wij  anderhalve Engelfche  mijl  van  eene  hooge  
 uitfteekende  rots  waren,  die  digt  bij  de zuidlijke  
 punt van den  inham  lag;  deeze  rots  en  het noord?  
 lijkst  eiland  van  het  Hof  der  Aldermans  warén  
 Z. 61  O. beiden in  eene  regte lijn  van  ons. 
 Omtrent  ten  zeven  uuren  ’s  avonds  ankerden  
 wij  in  zeven vademen water  een  weinig  binnen  de  
 zuidzijde van den mond  van  de  baai;  wij  wierden  
 naar deeze  plaats verzeld  door  verfcheiden  kanoos  
 met  volk,  gelijk  die  welke  wij laatst gezien  hadden  
 en  zij  gedroegen  zig  enigen  tijd zeer  befchei-  
 den.  Terwijl  zij  rondom  het  fchip  zwierven, wierd  
 ’er  uit  hetzelve  een  vogel  gefchoten,  die  op  het  
 water  zwom:  zij  toonden  ’er  minder  verwondering  
 over dan wij  verwagteden  en,  den vogel  op-  
 neemende,  bonden  zij  hem  aan  eene  visch-lijn,  
 die agteruit fleepte;  als  eene  erkentenis  voor  dee-  
 zen  dienst  gdven  wij  hun  een  ftuk  doek;  doch  
 ondanks  deeze  uitwerking  van  onze  vuur-wapenen  
 en  deeze  wederzijdfche  beleefdheden,  hieven  
 zij  egter,  zoo dra  het donker wierd,  hunnen  oor-  
 logs-zang  aan  en  tragteden  de boei van  het anker  
 Weg  te  fleepen.  Toen  wierden  ’er  twee  of drie  
 fnaphaanen  over hen afgefchoten,  maar dit  fcheen  
 hen  eer  toornig  dan  bevreesd  te  maaken  en  zij  
 vertrokken met  bedreiging  dat  zij  den  volgenden 
 dag 
 dag met meerder magt Zouden wederkoomen  en ons  
 alle  dooden,  terwijl  zij  eene  boot  afzonden  en  
 ons  zeiden  dat  zij  naar  een  ander gedeelte  van dc  
 baai  gongen  om hulp  te  haaien. 
 Daar was  enige  fchijn  van  edelmoedigheid  zoo  
 wel  als  moed  in  ons  dus  den  tijd  bekend  te maaken  
 wanneer  zij  voomeemens  waren  hunnen  aanval  
 te  doen;  maar  zij  verbeurden alle  de  eer,  die  
 zij  bij  ons  daar  mede  ingelegd  hadden,  door,ons  
 des nagts,  wanneer zij  zeekerlijk hoop hadden ons  
 flaapende  te  zullen  vinden,  in'Uil te  te  overvallen:  
 Toen  zij  het  fchip  naderden ,  vonden  zij  zig egter  
 bedrogen  en  vertrokken  derhalven  zonder  een  
 woord  te  fpreeken,  denkende  dat  zij  te  vroeg ge-  
 koomen  waren;  enigen  tijd-daarna  kwamen  zij  ten  
 tweede  -maal,  en  zig  wederom  bedrogen  vindende, 
   vertrokken  zij,  even  als  de  eerfte reis,  ir|  
 ftilte. 
 Des  morgens  met  het  aanbreeken  van  den  dag  
 maakten  zij  zig  gereed  om  met  openlijk  geweld  
 uittevöeren dat  zij  te vergeefsch  in  ftilte en met list  
 beproefd  hadden:  daar  kwamen  niet  minder  dan  
 twaalf kanoos  op  ons af,  met  omtrent  honderd en  
 vijftig  mannen,  alle  niet  pieken,  lanfen  en  ftee-  
 nen  gewapend.  Naardien  zij  niets  doen  konden  
 voor  zij  zeer  nabij  het  fchip  waren,  wierd  tu -  
 PiA  gelast  hen  te  vermaanen  en  hen,  zoo  het  
 mogelijk  yvas,  van  hun  voomeenen  aftebrengen:  
 Geduurende dit gefprekfcheenenzij fomtijds vriend- 
 Kjk