
 
		ile  vraagen  en,  te  vreden  fdiijnende  met  hetgeen  
 men  hun  toonde,  zogten  zij  naar  geene  andere’  
 merkwaerdige  voorwerpen,  met welke  zij  natuurlijk  
 onderdeden  moesten  dat  een  gebouw,  dat  
 voor  hun  zoo  nieuw  en  zoo  groot  was  als  het  
 fchip,  voorzien moest zijn.  Na  eene  korte  poos  
 wierden  zij  wat  gemeenzaamer.  Men  gaf mij  te  
 verdaan  dat  de  naam van  den  Koning  o r e e  was  
 en  hij  delde  mij  voor,  als  een  blijk  van  zijne  
 vriendfchap,  dat wij  onze  naamen verwisfelen  zouden. 
   Hierin  bewilligde  ik  gereedlijk  en  hij  was  
 cooKiE,   want zoo  fprak  hij mijn naam  uit,  en  ik  
 was  o r e e ,  zoo  lang wij  bij  malkanderen  waren.  
 Wij  bevonden  dat  dit  volk  zeer  veel  overeenkomst  
 had met dat van  Otahïti  in  hunne  perfoo-  
 nen,  kleeding,  taal  en  alle  andër§  omdandighe-  
 den,  behalve«  dat  zij,  als  men  tü p i a   geloo-  
 ven  mogt,  in  het  geheel  niet  diefachtig  waren. 
 Kort  na  het  middagmaal  kwamen wij  ten  anker  
 in  eene  kleine,  maar  zeer  goede  haven  aan  
 de  West-zijde  van  het  eiland,  die  de  inboorlingen  
 Ovïharre  noemen  ,  in  agttien  vademen  
 water',  goeden  ankergrond  en  voor  alle  winden  
 beveiligd.  Ik  gong  onmiddelijk  naar  den  wal,  
 verzeld  van  den  Heer  b a n k s ,  Doctor  so-l and 
 e r ,  den  Heer  monkhoüs e ,  t ü p i a ,  Koning  
 cooKiE  en  enige  andere  der  inboorlingen, 
   die  zedert  des  morgens  altoos  aan  boord  
 gebleven  waren.  Zoo dra wij  aan land  kwamen r 
 outontblootte  
 tüp ia  zig  tpt  aan  den  middel  en  
 verzogt  den  Heer  monkhouse  insgelijks  Z09  
 te  doen:  toon  gong  hij  nederzitten  voor  eenen  
 talrijken  troep  inboorlingen  ,  die  in  een  groot  
 huis  of  onder  een  groot  dak  verzameld  waren ;  
 want  hier,  zoo  wel  als  te  Otahiti,  bedaat  eeti  
 huis  enkel  uit  een  dak  dat  op  paaien  rust;  en  
 alle  de  overige  van  ons  gongen  ,  op  zijn  verzoek  
 ,  agter  hem  daan.  Nu  begon  hij  eene  
 aanfpraak  of  een  gebed,  dat  omtrent  een  vierde  
 irars  duurde,  terwijl  de  Koning,  die  regt  over  
 hem  dpnd  ,  nu  en  dan  enige  woprden  fprak,  
 die  bepaalde  andwoorden  fcheenen  te  zijn.  Onder  
 het  dpen  van  zijne  aanfpraak  reikte  hij  op  
 verfchillende  tijden  twee  neusdoeken,  eene zwarte  
 zijden  das,  enige  glazen  koraalen,  twee  kleine  
 bosfen vederen en enige plataanen over, als gefchen-  
 ken  voor  hunnen  JLatua,  of God.  In  plaats van  
 dezelve  ontvong  hij  vqor  onzen  Eatua  een  varken, 
   enige  jonge  plataanen  ep  twee  kleine  bosfen  
 vederen,  welke  hij  beval  aan  boord  van hef  
 fchip  tè  brengen.  Na  deeze  plegtigheden,  die  
 wij  onderdelden  dat  de  bevestiging  van  een  verbond  
 van  vriendfchap  tusfchen  ons  behelsden,  
 kon  ieder  van  ons  gaan  daar  hét  hem  goed dag.c  
 en  tü p i a   begaf  zig  terdond  naar  eene  van  de  
 Mor ais,  om  daar  zijne  offerhanden  te  brengen,. 
 Des  anderen  daags  ’s morgens begaven wij  pns  
 weder  aan  land  en  klommen  op  de  heuvelen,,  
 A  3  daar.