
 
		te.  Op  den middag  lag  het  westlijk  eind van  het  
 vast  land N.  59 W.  en  het  eiland,  dat wij  ’s morgens  
 gezien  hadden,  Z.  59  W.  omtrent  vijf mijlen  
 van  ons.  Het  ligt  op  de Zuider Breedte van  
 46°  31'  en  op  de  Wester  Lengte  van  1920 49' en  
 is  niet anders dan  eene  dorre rots van  omtrent eene  
 Eragelfche  mijl  in  den  omtrek,  merklijk  hoog  en  
 het  ligt  volkoomen  vijf mijlen  van  het grootJand  
 af.  Dit  eiland  noemde  ik  naar  Doétor  s o l  a n d 
 e r   en  gaf het den  naam  van  Solanders- eiland.  
 De  naaste  kust  van  het  groot  land  ligt O.  ten Z.  
 en  W.  ten  N.  en  maakt  eene  groote  open  baai,  
 waarin  geene  haven  of befchutting fchijnt voor  de  
 fchepen  tegens  de  zuid-westen  en  zuidlijke winden  
 :  de  oppervlakte  van  den  grond  is doorfneden  
 met  fteile  bergen  van  eene  groote  hoogte,  op  
 welker  toppen verfcheiden vakken  fneeuw liggen;  
 het  is  egter  niet  geheel  dor,  want  wij  konden  
 bosfchen  onderfcheiden,  niet alleen  in  de valeien,  
 maar  ook op  den  hoogften  grond;  maar  wij  zagen  
 geen’  fchijn  dat het  bewoond was. 
 ■  Wij  bleeven  Z. W.  ten  Z.  ftuuren  tot  den volgenden  
 morgen  ten  elf  uuren,  toen  de  wind  Z.  
 W.  ten  W.  liep,  waarop  wij  het  voordenwind  
 lieten wenden  en N. N. W.  ftuurden,  zijnde  toen  
 op  470 40'  Zuider Breedte en  op  1930  50' Wester  
 Lengte  en  hebbende eene  holle  zee  uit  het Zuidwesten. 
 Geduurende  den nacht  ftuurden wij  N.  N.  W. 
 tot 
 tot  zes uuren  ’s morgens,  wanneer wij,  geen land  
 ziende,  N.  ten  O.  ftuurden  tot  agt uuren,  toen  
 wij N.  O.  ten  O.  \  O.  aanhielden,  om  het  land  in  
 het gezigt  te  krijgen,  dat wij  ten  tien uuren  in  het  
 O.  N.  O.  zagen;  dan,  wijl  het  mistig was,  kon*  
 den wij  ’er  niets op  Onderfcheiden.  Op  den mid-  
 dag  was  onze  breedte  bij  waarneeming,  46°  Z.  
 Omtrent  ten  twee uuren  klaarde  de mist op en  het  
 land  vertoonde  zig  hoog,  wild  en  bergachtig  :  
 omtrent  ten  half vier  uuren  liep  ik  op  eene  baai  
 aan,  waarin  goede  ankerplaats  fcheen  te  zijn;  
 maar omtrent een  uur daarna,  den afftand  te groot  
 vindende  om  dien  nog  afcezeilen  voor  het donker  
 zou  zijn,  en  het  te  fterk  waaiende  om  het  in den  
 nacht  te  waagen,  ftevende  ik  langs  de  kust hee*  
 nen.  * 
 Deeze  baai,  die  ik  Donkere  Baai  QDusky  
 Bay)   noemde,  ligt  op  450  47'  Zuider Breedte:  
 zij  is  tusfchen drie  en  vier Engelfche mijlen  breed  
 aan  den  ingang  en  fchijnt volkoomen  zoo diep  als  
 breed te  zijn:  zij  bevat verfcheiden eilanden, agter  
 welke  befchutting  tegens  alle  winden  moet  zijn ,  
 fchoon  ’er mogelijk  niet genoeg diepte  zal wezen,  
 De  noord-punt  van  deeze  baai  i s ,  als  zij  Z.  O.  
 ten  Z.  van  u  af ligt,  zeer  kenlijk  door vijf hoo-  
 ge  fpitfe  klippen,  welke  omtrent  dezelve  liggen  
 en  die  zig  als  de  vier  vingeren  en  duim  van  een  
 ’s  menfchen  hand  vertoonen,  waarom  ik  die  de  
 Fijfvingeren-punt genaamd heb:  het land aan  deeze